Site-archief

Beeldgedichten

TYYYPOëzie

.

De reizende tentoonstelling TYYYPOëzie (die te zien was tot en met november 2022) was een samenwerking tussen Graphic Matters en een aantal dichters te weten Lisette Ma Neza (samen met graficus Jasmine Roemendael), Maud Vanhauwaert (samen met graficus Jelle Jespers), Hind Eljadid (samen met letterontwerper Kristyan Sarkis), Joost Oomen (samen met graficus en letterontwerper Pieter Boels), Jonathan Griffioen (samen met Team Thursday) en Elianne van Elderen (samen met graficus) Aleksandra Samulenkova.

De tentoonstelling toonde de ontmoeting tussen woord en beeld, taal en typografie. Met de beroemde visuele dichtbundel ‘Bezette Stad’ van schrijver Paul van Ostaijen en kunstenaar Oscar Jespers als inspiratiebron, die in 2021 honderd jaar oud was. De tentoonstelling met experimentele beeldgedichten reisde langs steden in Vlaanderen en Nederland.

Hieronder de beeldgedichten van Maud Vanhauwaert, Hind Eljadid, Jonathan Griffioen, Elianne van Elderen, Lisette Ma Neza en Joost Oomen. Geen blogpost zonder gedicht daarom hier het gedicht ‘Banlieue’ uit Nagelaten gedichten van Paul van Ostaijen.

.

Banlieue

Zand
overweg
rachitisch hofje   begonias   baanwachtersdochter
arme hand   draaien
     een winkel ligt aan d’overzij
           met dorre dingen
                   suiker
En
   een herberg huwt bruideenzaam
   hoekhuisdroefheid
   IN DE VROEGE MORGEN
Zand wordt
avond zwalpen lauwte
in orgeltonen ontraderen
                    tijdswet
Zand wordt avondruiken
en milieu voor danstent
                   grauw op grauw
Valt dor suiker op zand
                                   late kinderen   droef en zat
Grand   Caroussel   galopant   à   vapeur
Acetyleenlampen
           schitteren
                    kleuren
                            slap
                                                  Banlieue sterren glimmen klein en vuil
Orgel pauseert
            teringvreugde
zweet bronst pijn
           Mond kust zandlippen
                                                  droog

.

Mark Insingel

Vlaams dichter

.

Afgelopen juli overleed de Vlaamse schrijver (proza, essays, hoorspelen) en dichter Mark Insingel (1935-2024). Insingel was het pseudoniem van Marcus Henri Laurent Thérèse Donckers. In 1956 debuteert Insingel met de bundel ‘Panorama’ onder zijn eigen naam Mark Donckers in de reeks ‘Bladen van de Poëzie’. Insingel evolueerde als dichter van vrij conventionele poëzie (zijn debuut en de drie bundels die tussen 1958 en 1966 werden gepubliceerd) via de concrete poëzie (‘Perpetuum mobile’ uit 1969, ‘Modellen’ uit 1970 en ‘Posters’ uit 1974) naar inhoudelijk zeer pure poëzie.

Vanaf 1963, met de publicatie van zijn bundel ‘Drijfhout’ gebruikt Insingel zijn pseudoniem als dichtersnaam. Zijn bundel Perpetuum mobile’ uit 1969 wordt beschouwd als de eerste bundel concrete poëzie in het Nederlands. Met zijn concrete gedichten nam hij deel aan internationale tentoonstellingen in Amsterdam, Neurenberg, Stuttgart, Liverpool en Oxford. Na zijn concrete poëzieperiode gaat hij een zowel vormelijke als inhoudelijk uitgepuurde (zoals men in Vlaanderen zegt) poëzie schrijven, opgebouwd rond zorgvuldige spiegelstructuren en herhalingen. De formuleringen zijn beknopt, de woorden zorgvuldig gekozen, de taal ontdaan van alle franjes. Zijn verzen leunen bijgevolg dicht aan bij de ‘poësie pure‘ van een Paul Van Ostaijen. In 2017 brengt het Poëziecentrum te Gent al zijn gedichten uit in één band getiteld ‘Het doel is wit’.

Insingel was naast schrijver en dichter onder andere Penningmeester P.E.N.-centrum voor Vlaanderen, redacteur Literair Akkoord en Kritisch Akkoord, docent aan de Schrijversacademie in Antwerpen en werkend lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Zijn werken werden meerdere malen bekroond.

In 2005 verschijnt van zijn hand de bundel ‘Niets’ en twee jaar later in 2007 de bundel ‘Iets’ die thematisch op elkaar aansluiten. Beide bundels bestaan uit liefdesgedichten waarin Insingel voor de verlatenheid van ‘niets’ en het verlangen naar ‘iets’ woorden en een ritme zoekt. In deze twee bundels zoekt hij naar het ongrijpbare van de liefde, naar haar waarom. Insingel zei hier zelf over:  ‘Het iets dat niets is, het niets dat iets is – de liefde zoals ze onmogelijk wordt als ze absoluut wil zijn, zoals ze slechts zichzelf wordt in dit absolute. En wie is uiteindelijk de minnaar, wie is de geliefde?’

In 2010 werden beide bundels uitgegeven onder de naam ‘Iets & Niets’. Uit deze bundel komt het gedicht zonder titel hieronder.

.

Toen jij niet klaar was –

en ik wachtte al.

.

Want jij zou klaar zijn –

en ik wachtte al.

.

En toen ik wachtte

dacht ik: zij is klaar,

.

ze zegt zo dadelijk:

je wachtte al.

.

En jij was klaar,

je zei: je wachtte al.

.

 

 

Interview over nieuwe bundel

Hans Franse

.

Vandaag interview ik dichter Hans Franse in boekhandel van Stockum in de Passage in de binnenstad van Den Haag, over zijn nieuwe bundel ‘Zelfportret met Woord’. In deze bundel kijkt Hans in de gedichten terug op zijn leven, familie en gezin. Uiteraard passeert Andrea zijn grote liefde de revue en komen de dichters die Hans bewondert aan de orde Gerrit Kouwenaar, Hans Andreus en Paul van Ostaijen.

De uitgever van de bundel Jeroen van der Starre  (van U2PI) opent de middag waarna ik in gesprek ga met Hans. Daarna zal het eerste exemplaar worden aangeboden aan dhr. J.A. Bruijn, voorzitter van de Eerste Kamer en zullen er gedichten van Hans worden voorgedragen onder andere door Steven Van Der Heyden, stadsdichter van Roeselare en meelezer tijdens het proces dat voorafging aan de publicatie van de bundel.

Ik zou iedere poëzieliefhebber willen uitnodigen om bij de bundelpresentatie aanwezig te zijn. Hans Franse is niet alleen een interessant en erudiet dichter maar zeker ook een zeer boeiend verteller. De middag begint om 14.00 uur. Om alvast in de stemming te komen hier een gedicht uit de bundel getiteld ‘Kleurendruk’.

.

Kleurendruk

.

President van de stichting letterbak

zit ik de loden zitting voor,

leg de kleurenrasters klaar

en stuur de kleuren aan.

.

Er zijn nota’s en notities

vormregels met maten

in geuren en kleuren;

de drukker ordent en kleurt

de uitkomst van de rasters

en vult de vakken.

.

Had de dichter maar een letterbak,

een computer om te zetten,

heel veel punten spatie

en heel veel potten kleureninkt.

.

Oorlogsdichter

Isaac Rosenberg

.

Over de Eerste Wereldoorlog zijn vele gedichten geschreven. Vaak door soldaten tijdens de oorlog al. Op dit blog kun je verschillende voorbeelden vinden van poëzie van Wilfred OwenVera BrittainAugust StrammJohn McCraeFrederick William Harvey en Ernst Jandl die in de oorlog is geschreven. In 2014 verscheen de bundel ‘De 100 beste gedichten van de Eerste Wereldoorlog’ samengesteld door Geert Buelens en van een inleiding voorzien door Tom Lanoye. Het aardige van deze bundel is dat naast alle bekende namen van dichters uit die periode, de samensteller ook heeft gekeken naar andere dichters zoals Nobelprijswinnaars Rabin dra nath Tagore en W.B. Yeats en Nederlandse dichters als Herman Gorter en Paul van Ostaijen. Boegbeelden van de internationale avant-garde Guillaume Apollinaire en Vladimir Majakovski staan naast grote dichters uit de moderne poëzie als Rainer Maria Rilke en Anna Achmatova. Samen geven ze een aangrijpend en rijk geschakeerd beeld van deze verschrikkelijke oorlog.

Wat ik echter heel goed vind aan deze bundel is dat er ook dichters instaan die helemaal niet zo bekend zijn, zoals bijvoorbeeld de dichter Isaac Rosenberg (1890-1918). Deze Engelse dichter en kunstenaar (etser) uit een Joods immigrantengezin, schreef indringende, visuele oorlogspoëzie. Hieronder een bijzonder voorbeeld uit deze bundel getiteld ‘De onsterfelijken’. Onder het gedicht, vertaald door Rob Schouten, staat: De echte overlevers van de oorlog zijn de luizen. Isaac Rosenberg stierf  bij Arras, na een nachtelijke patrouille door sluipschuttervuur of in een gevecht (dat is niet helemaal duidelijk).

De inleiding een een paar gedichten uit deze bundel lees je hier.

.

De onsterfelijken

.

Ik doodde ze, ze bleven leven.

Ja dag en nacht zag ik ze komen

En deed geen oog dicht, sliep geen tel,

Kon me verbergen noch ontkomen.

.

Tot ik genoeg geleden had,

Mijn handen kleurde in hun bloed.

Vergeefs, want sneller dan ik moordde

Kwamen ze weer in wreder vloed.

.

Ik doodde, doodde, dolle slacht,

Mijn krachten vloeiden langzaam weg,

En nog verrezen zij en kwelden mij,

Want duivels sterven nooit echt.

.

Ik meende dat de duivel woonde

In drank, vrouwen, verdachte huizen,

Genaamd Satan, Beëlzebub,

Maar nu noem ik ‘m: gore luizen.

.

Marc groet ’s morgens de dingen

Dichter draagt voor

.

Toen ik een paar dagen geleden een stukje schreef over het gedicht ‘Wiegeliedje voor de geliefde’ van Paul van Ostaijen (1896-1928), zocht ik op mijn blog naar stukken die ik eerder schreef over deze dichter. Ik kwam er toe achter dat ik één van de bekendste en fraaiste gedichten van Ostaijen, ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ nooit beschreven of gedeeld had. Omdat het zo’n bijzonder gedicht is ging ik op zoek naar wat meer informatie en kwam ik op de website van taalhelden. Daar is de video te zien en te beluisteren die hij Ramsey Nasr maakte in het kader van Dichter draagt voor. Toen Ramsey Nasr de Nederlandse Dichter des Vaderlands was (2009-2013), presenteerde hij vlak voor zijn aftreden in 2013 een serie van 21 verfilmde gedichten. Dit is er één van maar ik kan de andere ook zeer aanbevelen.

Een bijzonder interessante analyse en beschrijving van dit gedicht van Jef Bogman, vind je op de website DBNL.org.

.

Marc groet ’s morgens de dingen

Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis
goeiendag

Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn

.

 

Wiegeliedje voor de geliefde

Paul van Ostaijen

.

Over de Nederlands/Vlaamse modernistische, expressionistische, dadaïstische dichter Paul van Ostaijen (1896-1938) schreef ik al vaker. Deze dichter zal altijd voer zijn voor nieuwe stukjes. Zoals vandaag. Op een Vlaamse website over liefdespoëzie kwam ik een mooi liefdesgedicht tegen van Ostaijen, getiteld ‘Wiegeliedje voor de geliefde’ dat hij schreef in 1918.

Vanaf 1916 vormden hij samen met Paul Joostens, Floris en Oscar Jespers en Jef van Hoof het artistieke genootschap ‘Bond Zonder Verzegeld Papier’ met hun eigen uitgeverij ‘Het Sienjaal’ in het landhuis van zijn ouders in Hove. Daar schreef Van Ostaijen zijn eerste gedichten, die later werden opgenomen in zijn eerste dichtbundel zoals Avondlast, Ik heb mijn venster en Stemming. Waarschijnlijk schreef hij in Hove ook het overbekende kinderversje ‘Marc groet ’s morgens de dingen’.

Het ‘Wiegeliedje voor de geliefde’ schreef hij op 29 april 1918 en verscheen in de bundel ‘Het Sienjaal’. Het omslag van deze bundel is van een van de leden van het artistieke genootschap Floris Jespers. Thema’s in ‘Het Sienjaal’ zijn de haat-liefde tot de grote stad, de behoefte aan mensenliefde, aan een nieuwe gemeenschap of aan christelijk zondebesef.  Als je dit vergelijkt met zijn latere modernistischer werk dan zie je hoe een dichtersleven zich kan ontwikkelen.

.

Wiegeliedje voor de geliefde

.

Dat trage zich toevouwen je oogleden,
te dragen het loom fluweel van onze nacht.

.

Onze dag is geweest als bange blanke vazen, die waren blij
de bloemen van ons liefdespel te scharen rei aan rei.

.

Nu zal je slapen, mijn teergeliefde kind,
want morgen moet je de ogen openen: ’n zeer fris blad dat beeft in morgenwind.

.

Nu zal je slapen, mijn zachte kind, in de kuil van je haren;
straks is het dag, dan moeten wij weer tuilen lezen gaan

.

Morgen zal er uit het Oosten ’n koning komen, met nieuwe bruidskleren voor ons beiden;
hem zullen wij, arm in arm, als kinderen in het woud, verbeiden.

.

Knijp nu je ogen dicht, mijn luie luipaard
en strek je heupen naar je lust. Ach du… du.

.

Tramtram

Poëzie op een tram

.

Door Hans werd ik gewezen op een initiatief in Antwerpen uit 2012. Vanaf oktober dat jaar reed de Tramtram door de stad, een tram met daarop aangebracht een gedicht van Bernard Dewulf (1960-2021), die destijds stadsdichter was van Antwerpen.

Tramtram is een vrolijke oproep om elkaar vriendelijk en respectvol te behandelen op bus en tram. De ‘Respecttram’ stond centraal in de jaarlijkse campagne voor meer wederzijds respect op bus en tram in Antwerpen. Ter gelegenheid hiervan schreef Antwerps stadsdichter Bernard Dewulf het stadsgedicht Tramtram.

Het zesde stadsgedicht van Bernard Dewulf was zes weken te lezen op deze ‘Respecttram’ die door de straten van Antwerpen reed. Zowel qua klank als vormgeving op de tram was het stadsgedicht een knipoog naar de beroemde avant-gardedichter en prozaschrijver Paul van Ostaijen (1896-1938).

.

Tramtram

.

Dag meisje met het ijsje aan het raam.
Dag beentjes van het meisje in de tram.
Dag bengeling. En tingeling.

.

Dag Marokkaan, dag Indiaan, dag onderdaan.
Dag mevrouw getrouwd met uw sjakosj.
Dag meneer in de weer met uw moustache.

.

Dag gast, ik zie u groeien aan uw rugtas.
Dag Turk. Dag snurker uit de late nacht.
Dag Chinees, dag Kongolees, dag Kees.

.

Dag Jood, dag tingeling, dag rode muts,
dag kleine duts in de te grote koets.
Dag blinde en dag hond, dag blind verbond.

.

Dag hanger in de lus, dag musje in de hoek,
dag denker aan het venster,
dag oortjes in de oren van de stille zanger.

.

Dag reizigers allemaal. Dag elk verhaal.
Dag alle taal. Dag alle reizelingen
in de bedding van de stad. Dag dag dag.

.

Dagelijks klinkt in ons heelal de tingeling.

.

Experimentele poëzie

Rozalie Hirs

.

Op het gebied van experimentele poëzie ken ik een aantal bijzondere vormen. Zo is er de visuele en klankpoëzie van Paul van Ostaijen, de klankpoëzie van ACG Vianen, de poëzie van F. van Dixhoorn (‘Verre uittrap’ een hele bundel met welgeteld 93 woorden) en de soms omgrijpbare maar o zo prachtige poëzie van E.E. Cummings met zijn complexe en bijzondere interpunctie. Dit zijn maar een paar voorbeelden, er zijn er uiteraard veel meer (denk aan de Dada dichters).

Een naam die ik zo aan dit rijtje kan toevoegen is die van de Nederlandse componist en dichter Rozalie Hirs (1965). Iedere nieuwe bundel van haar kenmerkt zich door de keuze van een nieuwe benadering van taal, perspectief, narratief. Haar stijl is beeldrijk, associatief, en is zowel klank- als betekenisgericht te noemen.

Dat geldt ook zeker voor de bundel ‘verdere bijzonderheden’ uit 2017. Lezend in deze bundel moet ik steeds aan de poëzie van Cummings denken (wat als een compliment kan worden opgevat). Het volledig loslaten van alle regels omtrent taal, interpunctie, lopende zinnen of de regelmaat van geschreven teksten is hier verheven tot een experimentele vorm van poëzie.

Oordeel zelf, het gedicht zonder titel met alleen de aanhef [6] komt uit het hoofdstuk ‘bewegingslijnen’.

.

[6]

.

sporen van liefde. in de wasbak je zeep, scheerschuim. in de lade je

sokken.

op de vloer de vieze. schrijven ‘jij’ in de kamer. niet echt jij <hier>. hij

evenmin.

buiten zichzelf. ben jij. schim van beweging. alweer. rilt. een buitenissig

rillen

.

voorbij de tijd. toont een jonge kelner zijn sixpack aan meisjes –

zonovergoten

god die almachtige golven berijdt. hoog, heel high. giechelen meisjes dan

tilt

een denkbeeldige surf ze op, allemaal tegelijk. tolt licht rond, in het rond.

.

Paul van Ostaijen

Herdenkingsjaar

.

Op 22 februari was het 125 jaar geleden dat de Vlaams-Nederlandse dichter (Nederlandse vader, Vlaamse moeder) Paul van Ostaijen (1896 – 1928) werd geboren. 100 jaar geleden verscheen van van Ostaijen de bundel ‘Bezette stad’. Deze twee gebeurtenissen vormen de start van het Paul van Ostaijen-jaar. Op 22 februari was er in cultureel centrum De Brakke Grond een marathon vol poëzie, theater en muziek.  De line up bestond uit onder andere Gustaaf Peek, Spinvis, Aafke Romeijn en Hannah van Binsbergen.

Vanuit het geboortehuis van van Ostaijen in Antwerpen wordt een digitale uitzending gemaakt door Matthijs de Ridder en Willem Bongers-Dek over wie deze avant-garde dichter nu eigenlijk was.  De uitzendingen waren te zien (en zijn waarschijnlijk terug te kijken) via de Facebookpagina van De Brakke Grond en op deburen.eu

Reden genoeg om nog eens iets van deze bijzondere dichter te plaatsen. Ik koos uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1981 het gedicht ‘Fragmenten’ uit 1915.

.

Fragmenten

.

1

.

Mijn lief, mijn hart schenk ik je hier

Als ’n tennisbal;

Je speelgenoot weze ’n fraai zeeofficier,

Die knap wezen zal

En in het spel bedreven

.

2

.

Ik heb je al wat

Ik bezat

Mijn enige schat,

Mijn groot hart gegeven.

En wat heb jij den liefdedronken

Jongen

Die ik was, geschonken?

.

3

.

Mijn hart is door de smart gebenedijd,

Heb ik troostend tot mezelf gezeid.

Want mijn lijden,

Elke fijne dolk, elke grief

Is zoet verblijden

Voor mijn wreed lief.

.

Drie choreografieën

Willy Roggeman

.

In een uitgiftepunt van boeken, die mensen over hebben en niet bij het oud papier willen gooien (zo’n kastje aan de muur met de zeer misleidende titel Minibieb, maar dit terzijde), vond ik een vuistdikke verzamelbundel van de Vlaamse dichter Willy Roggeman met de titel ‘De gedichten’ 1953 – 2002. Eerst was ik nog even in verwarring, omdat ik dacht dat het hier een andere Vlaamse dichter betrof die ik wel ken, maar meteen wist ik, nee dit is een naam van een mij onbekende dichter.

Willy Roggeman (1934) is een bijzondere man en dichter. Hij was actief als leraar aan het secundair rijksonderwijs en aan het hoger niet-universitair rijksonderwijs, aan het Hoger Rijskinstituut voor Technisch Onderwijs en aan het Hoger Rijksinstituut voor Handel en Administratie met Normaalleergangen, allemaal in Vlaanderen. Daarnaast was hij schrijver, dichter en jazzmuzikant.

Roggeman werkte van 1953 tot 1976 aan een reeks boeken, die hij vanaf 1969 als een samenhangend, gesloten oeuvre opvatte, zijn ‘Opus finitum’. Van de 30 boeken waaruit deze reeks bestaat, zijn er 19 gepubliceerd. Van 1977 tot 2002 schreef hij zijn tweede opus onder de naam ‘Usque ad Finem’. De toon was reflectief en de schrijfdwang waaronder de werken in ‘Opus finitum’ geschreven werden, viel weg. Veel van dit werk werd nooit gepubliceerd. Van 2003 tot 2009 schreef hij zijn derde opus onder de naam ‘Post Opera Supplementa’. Hiermee sloot de auteur zijn literaire carrière af, al schreef hij in 2009-2010 nog 10 delen ‘Annex Documenta’ en 10 delen ‘Protocollen’.

Roggeman was redacteur van de tijdschriften ‘Tijd en Mens’ (1954-55), ‘Gard Sivik’ (1959-63) en ‘Komma’ (1964-68). Hij was ook criticus voor het dagblad ‘Vooruit’ (1955-1965). Zijn werk werd vele malen bekroond en Roggeman kreeg verschillende literaire prijzen voor zijn gedichten, essays en proza.

Wat mij meteen opviel toen ik in de bundel ‘De gedichten 1953-2002’ ging lezen, was dat zijn poëzie niet de toegankelijkste poëzie is die ik ken. In deze bundel zijn de drie genoemde opussen opgenomen die hij schreef tussen 1953 en het verschijnen van de bundel in 2004. Op de binnenflap van de bundel staat te lezen: In 1954 maakte Willy Roggeman zijn tijdschriftdebuut met een gedichtencyclus waarin Louis Paul Boon de opvolger van Paul van Ostaijen ontwaarde. Als centraal thema behandelen zijn werken allen het probleem van de artisticiteit. Roggeman ziet in de autonome kunst de enige mogelijkheid om aan de vulgaire, vormloze realiteit te ontsnappen. Het ‘Opus finitum’ bijvoorbeeld is moeilijk toegankelijk, omdat Roggeman geen concessies wil doen aan de lezer en zich vaak uitdrukt in een duister kunst-theoretische jargon. Dezelfde ervaring had ik bij het grootste deel van zijn werk in deze bundel.

In een recensie van de NBD staat over dit werk geschreven: “Die onwrikbare standvastigheid ( in zijn poëzie) hangt samen met het radicale modernisme dat de dichter voorstaat. Voor hem is literatuur een soort van laboratorium, waar alle onvermoede lagen van de taal worden aangeboord. Zijn verzen zijn dan ook pareltjes van zinsbouw, complexe beelden en samenstellingen, een veelheid aan betekenissen en betekenisraadsels, dat strak wordt samengebonden door een hechte formele structuur.” En: “Al die inspiratiebronnen worden in zijn werk, haast alchemistisch, versmolten tot een eigen taalcreatie. Het resultaat is een monumentale, maar tegelijk haast ondoorgrondelijke poëzie, waarbij ook de bedreven lezer algauw aan het duizelen gaat.”

En toch valt er veel te genieten als je de drang om meteen te begrijpen los laat en de taal die Roggeman gebruikt als op zich staande vorm van kunst tot je neemt. Verder zijn vele verwijzingen naar de meetkunde, wiskunde, de kunst en kunstwerken, muziek (klassiek en jazz) en het veelvuldig gebruik van Latijn en de Griekse mythologie (zijn inspiratiebronnen) in zijn werk opvallend. Zoals geschreven geen makkelijke poëzie maar ik heb uit het hoofdstuk ‘The Minimalist Encyclopedia’ het gedicht ‘Drie choreografieën’ gekozen dat volgens mij laat zien hoe Roggeman de taal benadert en toch goed leesbaar is.

.

Drie choreografieën

.

Dubbelgangers op het schaakbord

verschillen slechts in de kleur

van de angst. Zij groeten elkaar

in de wurggreep van het zwijgen.

.

Glaskralen rondom de enkels

maken de dans nog niet. Voeten

van aarde, vingers van lucht bepalen

van beweging eenheid en breuk

.

Koordvlechten ontslaat de heilige

niet van de spreidstand op het midden.

De beelden nemen hun beloop, adem

staat stil in de val van de teerling.

.