Maandelijks archief: december 2023

Prosper van Langendonck

Muziek en poëzie

.

De Vlaamse auteur en dichter Prosper van Langendonck (1862-1920) is in Nederland geen bekende naam. In Vlaanderen daarentegen is hij zeer bekend.

In 1893 richtte Van Langendonck samen met o.a. Cyriel Buysse het literaire tijdschrift Van Nu en Straks op, het tijdschrift dat de Vlaamse literatuur vernieuwde. Het tijdschrift van richtte zich op de Vlaamse jongeren en was een typische exponent van het West-Europese fin de siècle. Men wilde wegvluchten van het toenemende provincialisme van die tijd en een meer internationaal gerichte weg inslaan. Zijn opstel uit 1894 ‘De herleving van de Vlaamse poëzij’ gold als manifest van de literaire vernieuwing. Binnen de redactie van het tijdschrift had hij als enige rooms-katholiek wel meer voeling met de traditionele stijl.

In zijn werk vindt men veel katholieke thema’s die op een romantische, nogal zwaarmoedige manier, met naar moderne oren omslachtig taalgebruik, worden verwoord. In zijn latere werken merkt men (o.a. de nadrukkelijk aanwezige “Weltschmerz”) meer en meer de invloed van zijn ziekte (hij leed aan een erfelijke vorm van schizofrenie). Hij publiceerde een honderdtal verzen en sonetten, meestal in Van Nu en Straks, maar ook in Dietsche Warande en Belfort.

In de bundel ‘Latere gedichten’ staat een gedicht dat hij schreef in 1902 getiteld ‘Muziek en poëzie’. Ik weet dat er verschillende stromingen zijn binnen dichters met betrekking tot de combinatie van muziek en poëzie. De een vindt dat de twee heel mooi samen kunnen gaan en de ander vindt dat poëzie op zichzelf moet staan als discipline en dat de combinatie met muziek ongewenst is. Van Langendonck was duidelijk van de eerste stroming.

.

Muziek en poëzie

.

Laat de schelle tonen vlieten
uit de zangerige keel
en als vooglen henenschieten
in hun wislend klankgespeel.
Want dan reppen tong en veren
vrije liedren, lang versperd,
vooglen die hun kop bezeren
aan de traliën van mijn hert.

.

Laat de rijke klanken stromen
als een vloed in de avondpracht,
waar de zwanen drijvend dromen
in hun kuise vederdracht,
Want dan vult een stroom van weelde
tot de boorde ’t ruim gemoed;
lokkend glijden de oude beelden
door de purpren avondgloed.

.

Laat ze los, de volle akkoorden!
’t Hart slaat mede in elke klop.
Diepgedoken zielewoorden
wekken ze uit hun doodslaap op.
Levenbrengende openbaring; –
stemmen-, hartenharmonie; –
zang en weerzang, zoetste paring
van muziek en poëzie!

.

 

Bloemkool in de bonus

Daniel Vis

.

Dichter en schrijver Daniel Vis (1988) stond al in 2014 op het podium van poëziestichting Ongehoord!, vlak na het verschijnen van zijn debuutbundel ‘Crowdsurfen op laag water’, de bundel waar hij als dichter mee debuteerde. In 2018 werd deze bundel gevolgd door ‘Insect Redux’ en in 2020 kwam de bundel ‘Het weefsel’ uit. Zijn laatste wapenfeit is een roman ‘Een woelend lichaam’ die in 2022 verscheen.

Daniel won het NK Poetry Slam, werd genomi­neerd voor de J.C. Bloem-prijs en ontving de Frans Vogel Poëzie­prijs. Zijn werk ver­scheen onder meer in Tirade en Het Liegend Konijn, en werd vertaald in het Frans, Spaans, Pools, Baskisch en Portu­gees. Hij treedt op in binnen- en buitenland.

Lezend in zijn debuutbundel kwam ik het gedicht ‘De bloemkool in de bonus’ tegen. In dit gedicht klinkt zoveel menselijk leed dat het, voor mij in ieder geval, heel grappig aandoet. In een artikel van de taalunie uit 2014 zegt Daniel hierover: “Er wordt vaak om mijn gedichten gelachen maar ik stop er nooit expres een grap in” en “Wat er staat betekent wat er staat. Er is me wel eens oppervlakkigheid verweten. Maar de betekenis zit bij mij niet in metaforen, hij zit onder de tekst.’ Daarom komt de woordkeus nauw, zegt hij. ‘Mijn gedichten moeten zijn als foto’s of filmscènes, de woorden moeten precies het beeld oproepen dat ik wil weergeven.”

.

De bloemkool in de bonus

.

tussen ons in wordt de bloemkool

langzaam koud.

we kijken ernaar.

.

‘er komt geen stoom meer af,’ zegt ze.

.

ik houd m’n hand erboven:

lauw.

.

in de metalen kromming van de pan

lijken onze gezichten vervormd.

.

de geur van bloemkool

wordt als ongezellig ervaren.

.

kook het nooit als je huis te koop staat.

.

we hebben bij de kringloop rummikub gekocht,

ieder een euro ingelegd.

.

het doosje stinkt.

de steentjes zitten in een oude washand.

de washand stinkt.

.

Wisselplaats

Een recensie

.stijlfiguren, 

Van Monique Wilmer-Leegwater (1966) verscheen dit jaar de bundel ‘Wisselplaats’ bij uitgeverij U2pi. Wanneer ik een nieuwe bundel in handen krijg dan begin ik altijd met het lezen van de achterkant, en de gegevens in de bundel. Op de achterzijde van ‘Wisselplaats’ staat: In Wisselplaats geeft Monique Wilmer-Leegwater woorden aan de vervreemding tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Waar is nog sprake van herkenning en verbondenheid?  En: in deze bundel klinkt de roep van een gezamenlijke oorsprong.

Nu weet ik en eigenlijk iedereen die weleens een boek of dichtbundel leest dat teksten op achterflappen leest dat je dit soort ronkende teksten met een korreltje zout moet nemen. Maar mijn ervaring leert me dat er altijd een kern van waarheid zit in dit soort bespiegelingen. Benieuwd of dit ook zo is bij deze bundel.

Wat me meteen opviel bij de eerste lezing van ‘ Wisselplaats’. Is dat dieren een belangrijke rol spelen in de poëzie van Monique. En dan vooral in hun relatie met de dichter. Paarden, vogels, maar ook elementen als bomen en gras. In de gedichten speelt de natuur in al haar rijkdom een rol zou je kunnen zeggen. De dichter verlangt naar het opgaan in en samen gaan met de natuur. Zoals in het gedicht ‘ Mogelijk een mens’ op pagina 32. “ Er ligt verwondering in hun blik, ben ik / een van hen, ben ik iets van belang / ben ik iemand die ergens voor staat.” De hun in deze strofe zijn de bomen. Die bomen keren terug aan het einde van het gedicht: “Zij zingen, vormen een boog, een erehaag van blad / en bloei voor al het uitzichtloze dat aan hen / voorbij blijft komen. “

In deze bundel worden mensen met dieren vergeleken, de levens van mensen met de levens van dieren, wordt er gepraat met de dieren, geeft ze (hiermee) dieren een stem. In het hoofdstuk ‘ Kijk, daar gaan de meisjes’ staan de dieren even wat minder centraal, daar is er tijd en aandacht voor een moeder en vrouw. En toch is de natuur ook in de gedichten in dit hoofdstuk nooit ver weg al wordt ze minder nadrukkelijk benoemd.

In het hoofdstuk ‘ Bloedbanden’ is ook ruimte voor het kind en de sterfelijkheid van de mens. En opnieuw verhoudt de dichter zich met de natuur buiten de mens. Een boom, een vos, een oerwoud, een oceaan, haviken. In het gedicht ‘ Schraal’ wordt dit als volgt verwoord: Ik verwelkom het dierenrijk op mijn gazon. Kom, dorstige vos, / armzalige haas, moedeloze bij. Laten we spreken / over toekomstige dagen.

Maar er valt meer te genieten in de bundel. In twee gedichten ‘ Olemaan’ en ‘Wende’ komt het taalgevoel van de dichter op een heel andere creatieve manier tot zijn recht. Deze gedichten zette me bij een eerste vluchtige lezing op het verkeerde been. Woorden als scharmen, kopsel, bandsel, ekerharten, lokselmazen, olemanen en drachtelijn lijken Nederlandse woorden te zijn (dialect wellicht) maar zijn gewoon verzonnen woorden. Bijzonder hoe je zo’n gedicht dan leest alsof het allemaal klopt wat er staat. Zoals in de zin uit ‘Wende’: Hoor hoe wendsels het land bedotten, zie / hun strook en kot besmuikt met bandsel.

Ik ben blij dat de dichter en de uitgever deze twee gedichten in de bundel hebben opgenomen. In het geheel en het thema van de bundel zou je kunnen betogen dat het twee losse flodders zijn in een verder met scherp geschoten relaas maar juist dit soort gedichten laten zien dat een dichter, hoe serieus ook in haar poëzie, ook een vrolijke, licht absurdistische kant heeft.

Het is moeilijk Monique in een traditie te plaatsen. Misschien een traditie die zich nog moet vormen. Net als ik heeft ze zich bij de Klimaatdichters aangesloten. Qua poëtische traditie zijn haar gedichten vrij maar maakt ze gebruik van stijlfiguren en enjambementen en doet dit zorgvuldig waardoor haar gedichten aan zeggingskracht toenemen. Als klimaatdichter is ze van het deel dat niet met een bestraffende vinger naar onrecht en veroorzakers van natuur- en klimaatschade wijst maar beschrijft ze situaties waar je als lezers je eigen conclusie mag en kan trekken.

Met deze bundel levert Monique Wilmer-Leegwater niet alleen bundel af die tot nadenken aanzet, maar vooral ook een bundel waarin taalgevoel en beschrijvingen van de mens-natuur relatie centraal staan.

Als ik dan terugga naar de tekst op de achterkant van deze bundel dan kan ik concluderen dat de redacteur die de tekst heeft geschreven met veel gevoel voor dramatiek de kern van de bundel heeft weten te beschrijven. Dat dit een reflectie in poëzie is, mag duidelijk zijn. Een frisse en wat mij betreft bloemrijke bundel die het verdient gelezen te worden ook buiten de groep van in klimaat geïnteresseerde poëzieliefhebbers.

Het gedicht dat ik koos om hier te plaatsen staat in het hoofdstuk ‘Notities van een klein toneel van onvolkomenheid’ en is getiteld ‘ Exodus’ .

.

Exodus

.

Het kind zingt een merellied, pikt wormen uit de aarde.

We imiteren vogels, er ligt een noodzaak in hun blijven.

Zoals het groen, de sterren, de sterren op het water, een gouden zon

in gedachten onze hemel zijn.

.

Aangevreten, uitgesleten, zijn bekoorlijk lijf kapot en zwart.

Niemand die hem nog herkennen kan, zijn naam durft

uit te spreken.

.

Zo leeg, zo kaal, zo schraal.

Vind je vergeldingsgdrang in genen, kent expansiedrift

een grens?

.

We weten nu hoe mooi hij was, hoeveel wij van hem hielden.

Hier is hij niet en waar is hij gebleven. We lopen en

we lopen maar, honden en katten kleven aan onze benen.

Niemand weet van wie ze zijn, of ze bij iemand horen.

.

 

Rozig

Dubbelgedicht

.

Vandaag een dubbelgedicht met twee gedichten over rozen.

Het eerste gedicht is van dichter, schrijver, taalkundige en politicus Jacob van Lennep (1802-1868) en is getiteld ‘Aan een Roosje’ waarbij Roosje duidelijk verwijst naar een meisje en niet zozeer de bloem. Het tweede gedicht is van P.A. Hoogwerf (waarvan ik verder geen informatie kan vinden behalve dat hij twee bundels heeft uitgegeven bij de Beuk eind jaren ’70 en begin jaren ’80 getiteld ‘De gehandicapte dichter’ en ‘Doorzichtige gedichten’) en is getiteld ‘De pracht der rozen’.

.

Aan een Roosje

.

Die selindes borstjes kust,

Die zo mollig op haar boezem,

Tussen donzen peulen rust!

Aartig roosjes, vers ontloken

ware uw zalig lot het mijn

.

De pracht der rozen

.

De pracht der rozen sterft, zomers sterven

de herfsten komen met het zachte klagen

van regens, die door de lege bossen zwerven

en het laatste bloeisel rukken van de hagen.

Maar in het voorjaar komt een nieuw verlangen,

ik voel in de tuin al knoppen openbreken,

dat is het vaste teken, dat weer een lente

komt met nieuwe bloemen en gezangen.

.

Waakzaam

Maarten Inghels

.

Afgelopen weekend weer twee VSB poëzieprijsbundels  (De 100 beste gedichten voor de poëzieprijs) aan mijn collectie kunnen toevoegen; die van 2012 en 2018. In de editie van 2012 die door Kathleen Ferrier is samengesteld staan weer vele prachtige gedichten. Ik heb voor het gedicht ‘Waakzaam’ van Maarten Inghels (1988) gekozen uit de gelijknamige bundel uit 2011. Ik koos dit gedicht omdat het zo’n fraai liefdesgedicht is.

.

Waakzaam

.

De dichter moet immer waakzaam

blijven, vooral teder te zijn.

Elke dag voor haar uit de hemel willen vallen,

zorgen dat de jazz zijn spieren minder stram maakt.

.

Hij moet immer waakzaam

blijven, dat er genoeg verstrooiing

is voor ons hart, wij de dichter zijn verzen

nog kunnen prevelen in het oor van een vrouw.

.

Hij moet immer waakzaam

blijven, soms zwak te zijn.

Opdat de wind zal winnen van zijn gehoord, hem

zinnen influistert waarmee hij een lichaam

.

rond zijn vinger bouwt.

Waarna de dichter kan zeggen: o, omarm mij,

ik ben nog niet gauw voorbij.

.

Zijn

Eva De Roovere

.

Eva De Roovere (1978) ken je misschien van haar bescheiden hitje ‘Fantastig toch’ uit 2009, een heerlijk vrolijk liedje van de Vlaamse zangeres. In 2013 Kwam er echter ook een dichtbundel van haar hand uit met de titel ‘Positron’ uitgegeven door Poëzie Centrum.

Op de achterkant van de bundel schrijft Eva: “Positron is geschreven in studio’s tussen twee opnames in, tijdens autoritten, backstage voor en na concerten, voor vrienden en collega’s, over alles en niets bijzonders, zomaar ergens en nergens tussendoor en gewoon voor mezelf. En nu dus ook voor u: een gedichtenbundel over verloren dagen, maskers, woestijnen en schaamhaar. Deze keer niet gezongen.

Toch loopt de dichtbundel gelijk op met haar CD uit 2013 getiteld ‘Viert’. Lezend in deze bundel valt me steeds weer op hoe gemakkelijk De Roovere de taal gebruikt en beheerst, creatief, speels maar zeker ook serieus en zelfs filosofisch. Zoals in het gedicht ‘Zijn’ uit de bundel.

.

Zijn

.

Het er-zijn valt zwaar

En het besef van het zijn

En de zijnden rondom

Maken dat de vraag naar zingeving aan de orde komt

Zoiets als een fin-de-siècle-gevoel

Maar dan tijdens de eindejaars-periode

Er zijn: het in-de-wereld-zijn

Of beter: het met-de-wereld-zijn

Beseffen dat zijn an sich niet genoeg is

Maar dat er invulling nodig is

In samenwerking met wat rondom is / bestaat

En in de waarom-vraag de angst voor het niets ontdekken

Want in het waarom dreigt het iets over het hoofd te worden gezien

Maar het is nooit nergens

De angst maakt het iets

En ergens

.

Profiel van een generatie

Wim Gijsen

.

In een tweedehandsboekenwinkel kwam ik ‘Paradox, profiel van een generatie’ tegen. Een bloemlezing uit de poëzie van de Zestigers, samengesteld door Peter Berger. Een bundel uit 1964. Op zichzelf is dit al vreemd dat je een groep dichters bij elkaar zet onder de naam Zestigers terwijl het decennium nog maar 4 jaar op stoom is. W. Raaijmakers maakt er in ieder geval gehakt van in een artikel in Streven uit 1964/1965 (jaargang 18).

Op Wikipedia worden de Zestigers als volgt beschreven: Met de Zestigers wordt een literaire beweging in Nederland uit de jaren zestig aangeduid. Na de vrije opvattingen van de literaire beweging de Vijftigers, predikten zij een nieuw realisme. De belangrijkste vertegenwoordigers hadden zich geschaard rond het tijdschrift Gard Sivik en De Nieuwe Stijl en het Amsterdamse tijdschrift Barbarber.

Het gegeven dat we nog steeds over de Vijftigers praten en er nog steeds aandacht voor de denkbeelden is van deze generatie dichters, terwijl we eigenlijk vrijwel nooit (meer) iets horen over de Zestigers zegt iets over de samenhang en de richting van deze laatste groep. De vijftigers waren een duidelijke groep jonge dichters die zich afzetten tegen kunstopvattingen van hun voorgangers (met name de oorlogs- en vooroorlogse generatie dichters). De Zestigers zetten zich af tegen Vijftigers, met een neorealistische stroming, waarin de realiteit als vorm van kunst werd gepresenteerd. Zij waren fel gekant tegen de ‘verbale experimenteerkunst van de Vijftigers’. Beeldspraak en de persoonlijke gevoelens van de kunstenaar werden afgewezen. Verwant met het Amerikaanse popart zocht men zijn inspiratie in de werkelijkheid, en vond dit bijvoorbeeld in reclameteksten.

De vertegenwoordigers van deze stroming die destijds als literaire avant-garde beweging werd gezien, was in zijn tijd invloedrijk, maar is later juist bekritiseerd als geperverteerd door commercie.  Hoe dan ook is het lezen van ‘Paradox’ interessant. Ik ben het wel eens met W. Raaijmakers die in zijn artikel schrijft dat er een aantal zeer goede dichters in deze bundel zijn opgenomen (Hamelinck, Hazeu, Bernlef en Oosterhuis) maar dat er ook nogal wat dichters in zijn opgenomen die de waardering van Raaijmakers niet krijgen. Natuurlijk is dit, zoals Raaijmakers terecht stelt, een persoonlijke voorkeur, maar ik begrijp wel wat hij bedoelt.

Een naam die zeker tot de eerste groep behoort is Wim Gijsen (1933-1990). Ik kende hem eigenlijk als schrijver van Science Fictionromans maar hij was ook hoorspelacteur en dichter. Hij publiceerde gedichten in Maatstaf, Ontmoeting, De Nieuwe Stem,  Bzzlletin en DW & B. In 1962 publiceerde Nijgh en Van Ditmar de bundel ‘Tot de tanden gewapend – Weerloos’ van Gijsen.

Uit deze bundel is een gedicht opgenomen in ‘Paradox’ getiteld ‘Ballade van de dodelijke regen’ waarin de voorliefde van Gijsen voor science fiction doorsijpelt.

.

Ballade van de dodelijke regen

.

nergens was ik sterk genoeg om tot de goden te bidden

maar ik zag de wereld nooit ouder dan vandaag,

een grijsaard die overal tekort schiet.

.

daar waren hele volkeren

liggende aan de gezaghebbende bronnen

onder bekoring der vooruitgang,

zij hoereerden op zeer wetenschappelijke wijze

en de felpijlige zonen

deze kinderen van ontucht

namen de wijk naar de ruimte.

van hun ouders

kregen zij niets mee dan een handvol erts

onherkenbaar – en bollen waarmee zij

de wereld van zichzelf konden bevrijden.

.

– desondanks – ieder volk had tovenaars

waarvan de oudsten zich in rimpels verscholen hielden

– onder hen heerste een groot gebrek aan haar –

en soms ontplofte een enkeling

in een stofwolk van duiven

(later als loos sprookje uitgegeven

deed hij zijn werk opnieuw en stierf niet meer)

.

Aan de wankelaar

Bertolt Brecht

.

Ik was in een bibliotheek en moest daar even op iemand wachten dus wat doe je dan? Precies, dan ga je naar de afdeling of de kast (of in sommige bibliotheken de plankjes) met poëzie. In dit geval was het een afdeling en scharrelend door de fonkelnieuwe maar ook oudere bundels kwam ik de bundel ‘De mooiste van Brecht’ uit 2010 tegen. Samengesteld door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem.

Bertolt Brecht (1898 – 1956) was een Duits dichter, (toneel)schrijver, toneelregisseur en literatuurcriticus. Zijn werk was sterk politiek geëngageerd.

Wat ik dan meestal doe is een beetje door zo’n bundel bladeren en wanneer ik dan iets lees dat ik opmerkelijk vind of dat me even langer doet blijven op een bepaalde bladzijde, het betreffende gedicht helemaal lezen. In dit geval bleef mijn oog hangen op het woord wankelaar. In eerste instantie dacht ik wandelaar, maar nee wankelaar. Toen ik het gedicht las moest ik (vooral bij de eerste strofe) denken aan de Tweede Kamerverkiezingen van eind november. En aan de klimaatbeweging, en eigenlijk iedereen die het klimaat en de natuur een warm hart toedraagt.

Daarom, speciaal voor iedereen die zich aangesproken voelt, hou vol en blijf geloven en werken aan een betere wereld. En voor de ware liefhebber heb ik ook de originele versie in het Duits erbij geplaatst getiteld ‘An den Schwankenden’. Dit gedicht werd oorspronkelijk gepubliceerd in ‘Svendborger Gedichte’ dat Brecht in ballingschap schreef in 1937.

.

Aan de wankelaar

.

Je zegt:

Het gaat slecht met onze zaak.

De duisternis neemt toe. De krachten nemen af.

Nu, na zoveel jaren werk,

Staan we er slechter voor dan bij de start.

.

De vijand daarentegen is sterker dan ooit.

Zijn krachten lijken toegenomen. Hij ziet er onoverwinnelijk uit.

Wij echter hebben fouten gemaakt, het valt niet meer te

                                                                                    loochenen.

Ons aantal vermindert.

Onze parolen klinken verward. De vijand heeft

Een deel van onze woorden verdraaid tot ze onherkenbaar waren.

.

Wat is er nu verkeerd in wat wij zeiden?

Iets of alles?

Op wie kunnen wij nog rekenen? Zijn wij, overgeblevenen,

                                                                                         geslingerd

Uit de levendige stroom? Zullen wij achterblijven,

Niemand meer begrijpend en door niemand begrepen?

.

Moeten wij geluk hebben?

.

Dat vraag jij. Verwacht

Geen ander antwoord dan dat van jezelf.

.

An den Schwankenden

.

Du sagst:
Es steht schlecht um unsere Sache.
Die Finsternis nimmt zu.
Die Kräfte nehmen ab.
Jetzt, nachdem wir so viele Jahre
gearbeitet haben, sind wir in
schwierigerer Lage als am Anfang.
.
Der Feind aber steht stärker da denn jemals.
Seine Kräfte scheinen gewachsen.
Er hat ein unbesiegliches
Aussehen angenommen.
.
Wir aber haben Fehler gemacht,
es ist nicht zu leugnen.
Unsere Zahl schwindet hin.
Unsere Parolen sind in Unordnung.
Einen Teil unserer Wörter
hat der Feind verdreht
bis zur Unkenntlichkeit.
.
Was ist jetzt falsch von dem,
was wir gesagt haben?
Einiges oder alles?
Auf wen rechnen wir noch?
Sind wir Übriggebliebene,
herausgeschleudert aus dem lebendigen Fluß?
Werden wir zurückbleiben?
Keinen mehr verstehend und
von keinem verstanden?
Müssen wir Glück haben? So fragst du.
.
Erwarte keine andere Antwort als die deine.

.

Love is a dog from hell

Charles Bukowski

.

Er zijn dagen dat ik behoefte heb aan de onversneden taal en briljante geest, in de vorm van de soms wat bizarre fantasie, van Charles Bukowski (1920-1994). Vandaag is zo’n dag. In de bundel ‘Love is a Dog From Hell’ uit 1977 staan dit soort rauwe, absurdistische en fantastische gedichten. Ik koos voor vandaag het gedicht met de wellicht meest bizarre  van allemaal ‘the night I fucked my alarm clock’.

.

the night I fucked my alarm clock

.

starving in philadelphia
i had a small room
it was evening going into night
and i stood at my window on the 3rd floor
in the dark and looked down into a
kitchen across the way on the 2nd floor
and i saw a beautiful blonde girl
embrace a young man there and kiss him
with what seemed hunger
and i stood and watched until they broke
away
then i turned and switched on the room light
i saw my dresser and my dresser drawers
and my alarm clock on the dresser
i took my alarm clock
to bed with me and
fucked it until the hands dropped off
then i went out and walked the streets
until my feet blistered
when i got back i walked to the window
and looked down and across the way
and the light in their kitchen was
out

.

Waarom zijn veel dichters ook kunstenaar

Maggie Millner

.

Op de website https://lithub.com las ik een interessant artikel van Maggie Millner over de combinatie van functies of rollen die veel voorkomt namelijk die van dichter én kunstenaar. En kunstenaar is een ruim begrip in deze. Dat kan gaan van danser, illustrator, filmmaker, zanger, fotograaf, multimedia ontwerper etc.

Ze begint haar artikel met: “Hoe meer poëzie ik lees, hoe meer ik ontdek dat een onwaarschijnlijk aantal goede dichters in feite multidisciplinaire kunstenaars zijn. Ik zeg onwaarschijnlijk omdat poëzie op zichzelf al een moeilijk genoeg beroep is; de zwakke relatie met zowel kapitaal als lezerspubliek betekent dat dichters hun schrijfwerk vaak aanvullen met redactionele of onderwijsopdrachten, waardoor er relatief weinig ruimte overblijft voor andere bezigheden. Toch is schrijven voor veel dichters slechts een van de vele creatieve praktijken, en blijkt het een van de meest geciteerde poëtische regels aller tijden te zijn: van Horatius ‘ut pictura poesis’, of vertaald ‘zoals schilderen is, zo is poëzie ook’.”

Ze correspondeerde vervolgens met verschillende dichters in verschillende stadia van hun carrière waarbij ze vragen stelde over de druk om te specialiseren, of er keuzes werden gemaakt om zich uit te drukken per discipline en of er makkelijk gewisseld werd tussen de verschillende disciplines. Een conclusie die  Zachary Schomburg, dichter en illustrator in één van de interviews trekt is dat het maken van kunst op zijn best dezelfde ervaring is als het ervaren van kunst. Of zoals hij het zegt: “Ik wil het zoals ik wil eten, en ik eet niet slechts één soort voedsel. Soms maak ik wat ik eet, en soms eet ik wat andere mensen maken.”

Valerie Hsiung, dichter en zangeres zegt: “Om dezelfde reden dat ik geloof dat vertalen een andere dimensie aan de stem van een dichter toevoegt – wat in de basis het enige is dat er toe doet bij poëzie of zang – geloof ik dat een diepgaande betrokkenheid bij welke andere discipline dan ook de schrijfpraktijk kan verdiepen.”

Matthea Harvey, dichter en multimedia beeldend kunstenaar benadert het vanuit een andere hoek: “Ik denk dat zoveel dichters interdisciplinaire kunstenaars zijn, omdat dichter zijn draait om aandacht, en die aandacht vertaalt zich niet alleen in woorden.”

Paige Taggart, dichter en juwelier bekijkt het meer vanuit haar gevoel: “Ik denk dat een grote meerderheid van de dichters en kunstenaars van nature gevoeliger zijn voor de wereld en dus gebonden zijn aan overvloedige bronnen van interpretatie.”

Heel interessante bespiegelingen en ook wij in Nederland (en eigenlijk in alle culturen en landen waarschijnlijk) kennen dichters die ook andere disciplines beoefenen. Denk aan Armando (die vele andere disciplines beoefende), Frans Vogel, Maarten Inghels, Hans Wap, Jan Elburg, Hugo Claus, Rogi Wieg en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Een gedicht kiezen uit al deze multidisciplinaire dichters is niet eenvoudig en tegelijkertijd juist makkelijk (het zijn er zoveel). Ik heb voor het gedicht ‘Het laatste gesprek’ van Armando (1929-2018) gekozen uit de bundel ‘Dagboek van een dader’ uit 1973.

.

Het laatste gesprek

.

‘Heer, herken ik u? Zijn wij niet dezelfde van weleer?’
‘Wie riep mij dan? Zijn uw wapens niet de mijne?’
‘Ik wacht op woorden, heer.’
‘Ik was de Dader, u het Offer. De medemens is leeg.’
‘Sterven Daders niet?’
‘Neen. Zij kunnen niet. Zij verwoorden.’
‘Heeft u ginds gesproken, heer?’
‘De dagen zijn beschreven.’
‘Heeft de Tijd nog kwaad gewild?’
‘Ja, het slagveld is begroeid.’
‘Geen spoor van oorlog meer?’
‘Geen. Maar ik doorzie de stilte. Oog en oor vergaan.’
‘Nadert weer de Dood, o heer?’
‘Neen. Hij was er al.’

.