Site-archief

Boris Pasternak

Russische dichter

.

Ondanks dat Rusland tegenwoordig geregeerd wordt door een dictator, er repressie heerst en vrijheid van meningsuiting (of vrijheid van wat dan ook) keihard onderdrukt wordt, heeft Rusland (en daarvoor de Sovjet Unie) een reeks van bijzondere en geweldige dichters voortgebracht. Een van die dichters, ik schreef al eens over hem, is Boris Pasternak (1890-1960). Ik werd weer eens op zijn bestaan als dichter gewezen door Wijnand Mijnhardt, wetenschapshistoricus. In een interview met hem in de Volkskrant van afgelopen zaterdag zegt hij over Pasternak: “Dokter Zjivago was lang verboden in Rusland, de Russen waren vooral dol op Pasternaks poëzie. Zelf heb ik helaas geen orgaan voor poëzie.”

In deze zin zit zoveel (moois). Dokter Zjivago is de roman waarmee Pasternak internationale bekendheid verwierf. Pasternak voltooide deze roman in 1955, maar door de Russische autoriteiten werd de publicatie ervan verboden, zodat het werk pas in 1957 voor het eerst gepubliceerd werd, niet in de Sovjet-Unie maar in Milaan. In 1958 werd aan Pasternak de Nobelprijs voor Literatuur toegekend voor zijn bijdrage aan de Russische lyrische poëzie en voor zijn rol in “het voortzetten van de grote Russische epische traditie”, maar het werd hem door de regering niet toegestaan de prijs te aanvaarden. De Sovjetautoriteiten noemden de prijs “een politieke daad tegen de Sovjet-Unie”. Wat dat betreft is er in al die tijd weer eens niets veranderd.

Geïntimideerd door een hetze vanuit de Schrijversbond zag Pasternak uiteindelijk “vrijwillig” van de prijs af. In 1989, in een periode waarin in Rusland er veel meer vrijheid was (Perestrojka en Glasnost) kon de zoon van Pasternak, Jevgeni, 29 jaar na de dood van zijn vader, alsnog de Nobelprijs postuum in ontvangst nemen. Pasternak schreef een drietal dichtbundels. In 1987 vertaalde de Werkgroep Slavistiek Leiden poëzie van Pasternak en publiceerde dit in De Tweede Ronde, jaargang 8. Een van deze gedichten lees je hieronder. Ben je het Russisch machtig dan kun je hier ook de oorspronkelijke tekst lezen.

.

Het is niet goed beroemd te wezen.
Het strekt geen sterveling tot eer,
Steeds maar archieven door te lezen,
Met manuscripten in de weer.
Want scheppen is: jezelf vergeten,
En niet succes, niet schone schijn.
’t Is schande, als je niets betekent,
Een spreuk op ieders lip te zijn.
Zet niet op eigen roem je zinnen,
Dan zul je in vergetelheid
De liefde van de toekomst winnen,
De roep van ruimte en van tijd.
Je moet een leemte achterlaten
In ’t lot, en niet op het papier,
Geen lijst van kosten en van baten,
Een streepje daar, een streepje hier.
Je moet een onbekende blijven,
Je spoor verbergen in het niet,
En gaan waarheen de nevels drijven
Tot je geen hand voor ogen ziet.
Een ander zal in later dagen
Jouw wegen volgen op de voet,
Terwijl je zelf van nederlagen
En van triomf niet weten moet.
Geen duimbreed van de weg afwijken,
Het wezen kiezen boven schijn,
Geen ander naar de ogen kijken
En tot het einde levend zijn.
.
.

The Prince

Fernando Pessoa

.

Van mijn partner in MUGzine Marianne kreeg ik de bundel ‘Lisbon Poets’ uit 2015, een tweetalige en geïllustreerde editie voor eenieder die de Engelse taal machtig is en in (de Portugese) poëzie geïnteresseerd is. De dichters in deze bundel werden geboren of woonden in Lissabon. Internationaal de bekendste dichters Fernando Pessoa (1888-1935)  en Luís de Camões (1524/1525-1580) worden in deze bundel aangevuld met drie, in het Portugese taalgebied beroemde dichters Cesário Verde (1855-1886), Florbela Espanca (1894-1930) en Mário de Sá-Carneiro (1890-1916). Opvallend vind ik dat alle drie de dichters leefden aan het einde van de 19e en het begin van de 20ste eeuw. Alsof er na deze dichters geen dichters meer van enige betekenis meer zijn opgestaan.

In de bundel dus drie dichters die jong stierven en daardoor een zekere cultstatus hebben bereikt in Portugal. Cesario stierf aan tuberculose, Espanca en de Sá-Carneiro pleegden zelfmoord. Wat veel lezers waarschijnlijk niet weten (ik ook niet) was dat Pessoa 10 jaar van zijn vormende jaren in Zuid-Afrika woonde. De titel van een gedicht uit 1926 dat is opgenomen in de bundel hoefde dan ook niet vertaald te worden want die luidt ‘Lisbon Revisited’.

Uit de bundel koos ik (toch weer) voor een gedicht van Pessoa. Ik hou gewoon van zijn poëzie. Het gedicht dat ik koos is getiteld ‘O Infante’ of zoals de Engelse titel is ‘The Prince’. Het komt uit zijn bundel ‘Mensagem’ (Message), de enige bundel die onder zijn eigen naam werd gepubliceerd. Pessoa maakte veelvuldig gebruik van heteroniemen, fictieve schrijverspersoonlijkheden met elk een eigen ‘ik’, in totaal meer dan 20. ‘Mensagem’ werd in 1934 voor het eerst gepubliceerd, dus een jaar voor zijn overlijden. Voor de volledigheid en voor de liefhebber heb ik het gedicht ‘O Infante’ zowel in de Engelse vertaling als in het Portugees overgenomen.

.

The Prince

.

God desires it, mankind dreams it, a work is born.

God desires the earth to be as one,

that the sea should unite, no longer separate,

and you he favoured to unveil the foam.

.

The whiteness edged all, from isle to continent,

flowing swiftly from pole to pole.

All of a sudden, the whole earth, uncovered,

emerged, round, from depths of blue.

.

He who blessed you made Portuguese.

Of the sea and us through you He gave us a sign.

The Sea accomplished, The Empire dissolved.

Oh lord, Portugal awaits, still to be furfilled!

.

O Infante

.

Deus quer, o homem sonha, a obra nasce.

Deus quis que a terra fosse toda uma,

Que o mar unisse, já não separasse.

Sagrou-te, e foste desvendando a espuma.

 

E a orla branca foi de ilha em continente,

Clareou, correndo, até ao fim do mundo,

E viu-se a terra inteira, de repente,

Surgir, redonda, do azul profundo.

 

Quem te sagrou criou-te português.

Do mar e nós em ti nos deu sinal.

Cumpriu-se o Mar, e o Império se desfez.

Senhor, falta cumprir-se Portugal!

.

Version 1.0.0

 

Niet nog een boek

Kees Winkler

.

Zoals de regelmatige lezer van dit blog wel weet ben ik van beroep bibliotheekdirecteur, maar mijn vak (waar ik voor geleerd heb) is bibliothecaris. Een mooi vak dat vrees ik helaas aan het uitsterven is. Er is (vooralsnog) geen opleiding meer voor het vak van bibliothecaris. Nu is dat ook niet zo heel vreemd, het vak is de laatste 20 jaar ingrijpend veranderd. Naast dat ik bibliothecaris ben, ben ik ook dichter.

Ik moest even slikken toen ik het gedicht ‘Toekomstbeeld’ van Kees Winkler las in de bundel ‘Niet nog een boek’ gedichten over boek, bibliotheek en lezer uit 2001. Dit was wel een confrontatie met mijzelf. Zou ik dit ook mee kunnen maken? Ook mijn bundel staat in mijn bibliotheek op de plank. Kom ook ik ooit in de categorie (bijna) vergeten dichters? Dat laatste is waarschijnlijk overigens. Het leeuwendeel van alle dichters treft dit lot en daar is ook niks mis mee. Poëzie is van alle tijden en elk tijdsgewricht kent haar eigen dichters. Het is slechts voor een enkeling gegeven dat zijn of haar poëzie de tand des tijds  doorstaat en dat, jaren nadat het tijdelijke is verruild voor het eeuwige, een dichter nog gelezen wordt.

Kees Winkler (1927-2004) was overigens zelf geen bibliothecaris maar dichter, bloemlezer en arts verbonden aan het Herseninstituut te Amsterdam. Met ondermeer Hans Vervoort en Rogier Proper richtte hij in 1970 de Stichting Propria Cures op, die sindsdien het gelijknamige (sinds 1890 verschijnende)  blad uitgeeft. Gedichten van zijn hand verschenen in onder andere De Tweede Ronde, Tirade, De Gids, Het Hollands Maandblad en Avenue.

.

Toekomstbeeld

.

De vergrijsde bibliothecaris
liet zijn blik weiden langs de planken
en hij pakte er een boekje uit
wat hij zelf geschreven had

.

Hoofdschuddend om zijn overmoed van vroeger
herkende hij zichzelf als een vergeten dichter
en hij wist dat dichters vergeten worden
als hun werk niet best is

.

Maar om in de herfst van zijn leven
te erkennen dat hij gefaald had
dat was teveel voor de grijze man
en hij zette het boek weer terug.

.

Oorlogsdichter

Isaac Rosenberg

.

Over de Eerste Wereldoorlog zijn vele gedichten geschreven. Vaak door soldaten tijdens de oorlog al. Op dit blog kun je verschillende voorbeelden vinden van poëzie van Wilfred OwenVera BrittainAugust StrammJohn McCraeFrederick William Harvey en Ernst Jandl die in de oorlog is geschreven. In 2014 verscheen de bundel ‘De 100 beste gedichten van de Eerste Wereldoorlog’ samengesteld door Geert Buelens en van een inleiding voorzien door Tom Lanoye. Het aardige van deze bundel is dat naast alle bekende namen van dichters uit die periode, de samensteller ook heeft gekeken naar andere dichters zoals Nobelprijswinnaars Rabin dra nath Tagore en W.B. Yeats en Nederlandse dichters als Herman Gorter en Paul van Ostaijen. Boegbeelden van de internationale avant-garde Guillaume Apollinaire en Vladimir Majakovski staan naast grote dichters uit de moderne poëzie als Rainer Maria Rilke en Anna Achmatova. Samen geven ze een aangrijpend en rijk geschakeerd beeld van deze verschrikkelijke oorlog.

Wat ik echter heel goed vind aan deze bundel is dat er ook dichters instaan die helemaal niet zo bekend zijn, zoals bijvoorbeeld de dichter Isaac Rosenberg (1890-1918). Deze Engelse dichter en kunstenaar (etser) uit een Joods immigrantengezin, schreef indringende, visuele oorlogspoëzie. Hieronder een bijzonder voorbeeld uit deze bundel getiteld ‘De onsterfelijken’. Onder het gedicht, vertaald door Rob Schouten, staat: De echte overlevers van de oorlog zijn de luizen. Isaac Rosenberg stierf  bij Arras, na een nachtelijke patrouille door sluipschuttervuur of in een gevecht (dat is niet helemaal duidelijk).

De inleiding een een paar gedichten uit deze bundel lees je hier.

.

De onsterfelijken

.

Ik doodde ze, ze bleven leven.

Ja dag en nacht zag ik ze komen

En deed geen oog dicht, sliep geen tel,

Kon me verbergen noch ontkomen.

.

Tot ik genoeg geleden had,

Mijn handen kleurde in hun bloed.

Vergeefs, want sneller dan ik moordde

Kwamen ze weer in wreder vloed.

.

Ik doodde, doodde, dolle slacht,

Mijn krachten vloeiden langzaam weg,

En nog verrezen zij en kwelden mij,

Want duivels sterven nooit echt.

.

Ik meende dat de duivel woonde

In drank, vrouwen, verdachte huizen,

Genaamd Satan, Beëlzebub,

Maar nu noem ik ‘m: gore luizen.

.

De harde weg

Ho Chi Minh

.

Hoewel ik weet dat er nogal wat te doen was over de bundel ‘Bloemen van het kwaad’ toen deze gepubliceerd werd in 2016, vind ik het stiekem toch erg fijn om erin te lezen.  ‘Bloemen van het kwaad’ samenstelling en vertaling door Paul Damen met een nawoord van Menno Wigman (zeker de moeite waard, bijvoorbeeld in hoe hij de toen nog twee levende ‘dictators’ ( Fidel Castro en Radovan Karadžić ) noemt: Bloedjassen van dit addergebroed) beschrijft het leven van ‘dictators’ door de eeuwen heen en de (vermeende) poëzie die zij schreven. Overigens heeft Menno Wigman zijn nawoord publiekelijk ingetrokken nadat bekend werd dat het boek van bedrog aan elkaar hing.  Zijn nawoord is echter nooit geschrapt door de uitgever (met dank aan Jaap van den Born).

Uit de analyse van dereactor.org blijkt dat het boek eigenlijk niet gepubliceerd zou mogen zijn, iets waar ik het, op basis van hun bevingen, mee eens ben, en toch is het een soort guilty pleasure voor me. Natuurlijk staat er heel veel in dat niet klopt, dat bij elkaar gerommeld is, geplagieerd zonder bronvermelding, vanuit dubieuze websites is overgenomen en daarmee zichzelf als non-fictieboek en -studie zichzelf volledig diskwalificeert. En toch mag ik er zo nu en dan nog graag wat in lezen. Niet zozeer vanuit het oogpunt van een dichter of poëzieliefhebber maar meer vanuit het oogpunt van een kijk op geschiedenis en hoe daar in dit boek mee is omgegaan.

In de analyse van Jaap van den Born en Bart Droog voor dereactor.org geven de beide heren aan wat er (naast alle leugens, plagiaat en delen uit prozateksten die als poëzie worden voorgeschoteld) dan nog overblijft: Wat jeugdverzen van Robespierre, Napoleon, Stalin, Salazar en Peron; gevangenisverzen van Ho Chi Minh; gedichten van Mao, Khomeini en wellicht enkele van Mussolini.

Omdat ik hier geenszins een verzamelbundel wil gaan verdedigen die dat niet heeft verdiend maar toch geïntrigeerd ben door hoe machthebbers (en dat hoeven geen dictators te zijn) omgaan met het woord als ‘wapen’ wil ik hierbij een paar gedichten die dan wel historisch gezien aan de persoon toegeschreven kunnen worden, delen.

Het betreft hier Ho Chi Minh (1890-1969), een Vietnamees communistisch revolutionair leider, die premier (1945-1955) en president (1945-1969) was van de Democratische Republiek Vietnam (Noord-Vietnam). Van 1945 tot 1969 was hij President van Vietnam. Tijdens zijn presidentschap was Hồ het middelpunt van een persoonlijkheidscultus die sterker werd na zijn dood. Dit was in tegenstelling tot Hồ’s persoonlijkheid: hij was iemand die er een simpele levensstijl op na hield, zelfs als hem luxe werd aangeboden. Ook stond hij bekend onder zijn vrienden als een gematigd politicus en iemand met een hoge integriteit. Niet echt het profiel van een ‘dictator’ dus.

Ho Chi Min schreef gedichten tijdens zijn detentie in China, begin jaren ’40 van de vorige eeuw. Omdat ik niet zeker weet hoe het zit met de voorbeelden uit ‘Bloemen van het kwaad’ heb ik me tot een zeer respectabele en geloofwaardige website gewend namelijk de digitale bibliotheek Nederland en daar vond ik het gedicht ‘De harde weg’ in vertaling van Mies Bouhuys, dat verscheen in De Gids (jaargang 132, 1969) met drie andere gedichten.

.

De harde weg

.

De steile hellingen, de hoge toppen
had ik gehaald.
Waarom zou ik verwachten dat de vlakte
veel meer gevaren in zich borg?
Daarboven in de bergen had een tijger
mijn pad gekruist, toch kwam ik
ongedeerd beneden.
Maar in de vlakte kwam ik mensen tegen
en werd in de gevangenis gesmeten.
.
Afgevaardigd door Vietnam
was ik op weg naar China
voor een bespreking
met een belangrijk man.
Maar op de stille weg brak plotseling
een storm los
en de gevangenis waarin ik werd geworpen
ontving mij als een eregast.
.
Ik ben een open boek, ik heb geen misdaad
op mijn geweten.
Maar toch werd ik ervan beschuldigd
spion te zijn van China.
Het leven loopt, zoals je ziet,
niet altijd even vlot.
Vandaag de dag
wemelt het van de moeilijkheden.
.
.

 

Boekenweek

De mooiste zin

.

Het thema van de 87ste Boekenweek, die loopt van 9 t/m 18 april en wordt georganiseerd door de CPNB (Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) is een ode aan de eerste liefde. In dat kader werd de bezoekers van het Boekenbal, tijdens het uitnodigingstraject gevraagd welke zin zij de mooiste liefdeszin vonden uit de Nederlandse literatuur. Van al die zinnen werd een top 10 gemaakt en een steekproef onder Nederlanders door onderzoeksbureau Direct Research leverde een winnaar op: Arthur Japin, met een zin uit ‘Een schitterend gebrek’ te weten de zin: ‘Dit is het enige wat telt, lieverd, dat iemand meer in je ziet dan je wist dat er te zien was’.

Ik vind daar iets van. Wat ik heb begrepen heb stonden er in de top 10 in ieder geval twee dichters. Herman Gorter met de zin ‘Zie je ik hou van je, ik vin je zoo lief en zoo licht – je oogen zijn zoo vol licht, ik hou van je, ik hou van je’ uit het gedicht zonder titel uit zijn bundel ‘Verzen’ uit 1890. En Hugo Claus met de zin ‘Ik schrijf je neer op papier, terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit’, een zin uit het gedicht ‘Ik schrijf je neer’ uit de gelijknamige bundel uit 2002.

Beiden prachtige zinnen maar ik denk dat er door de respondenten op de vraag van het CPNB erg gekeken is naar proza zinnen en minder naar zinnen en regels uit poëzie. Daarom een kleine selectie die wat mij betreft zeker had mee mogen dingen naar de titel aangevuld met wat naar mijn smaak (maar over smaak valt te twisten, dat blijkt maar weer) de mooiste liefdeszin is uit de Nederlandse literatuur.

‘Zoals je loopt / door de kamer uit het bed / naar de tafel met de kam / zal geen regel ooit lopen’  uit ‘Een vergeefs gedicht’ van Remco Campert

‘We zullen elkaar omhelzen om het land zijn grens te trekken / om de leegte te noemen met een kus’ uit het gedicht ‘Kus’ uit ‘De liefdesgedichten van Leonard Nolens

‘Wij zullen / elkander niet vervelen met ons verval / en sterven stil, zonder tijding, / zonder deining, wetend: / wij zijn in wezen / nooit kapotgegaan’ uit ‘Stoppen met roken in 87 gedichten’ van Dimitri Verhulst

‘Gelukkig, ze is weg. Maar ik, / ik ben haar hond, ik kwispel als / zij komt. Meer nog dan ze denkt.’ uit ‘Laura’ van Menno Wigman.

‘Tijd is slechts een obstakel / als je tijd ervaart. Staat zij / stil dan zijn er geen regels, / ontbreken waarheid en gebod, / is er geen god die er toe doet, / slechts jij / en ik’ uit ‘Gewijd aan jou’ uit mijn bundel ‘XX-XY’

‘Een vrouw beminnen is de dood ontkomen, / weggerukt worden uit dit aards bestaan, / als bliksems in elkanders zielen slaan’ uit ‘Een vrouw beminnen’ van Ed. Hoornik

‘Genoeg gedicht over de liefde vandaag / want al schrijvend heb ik de liefde niet bedreven’ uit ‘Genoeg gedicht…’ van Hagar Peeters

‘Mag ik je woorden ondertussen / plukken | plakken / op mijn lijf | waar de stilte / bijten sloeg’ uit ‘Impersant’ van Evy Van Eynde

‘Neem de tijd, als je dat wilt. / Wacht een maand. een jaar, / de eeuwigheid en één seconde meer – / maar kom, voor ik mijn ogen sluit.’ uit ‘De liefste onbekende’ van Ingmar Heytze

‘Hij zal je hart loszingen uit het puin / van halfontluisterde herinneringen, / en neer doen strijken in de verre tuin / waar het geluk fonteinen doet ontspringen’ uit ‘De liefste’ van Hanny Michaelis

’t Is liefde die ziet / hoe opnieuw te beginnen / die ieder verdriet / ook de dood kan overwinnen’ uit ‘Zonder liefde ben je nergens’ van Karel Eykman

En zo kan ik nog wel regels en zinnen doorgaan. De Nederlandstalige poëzie zit vol met prachtige liefdeszinnen. Dichters als Herman de Coninck, Gerrit Komrij, Vasalis, etc. er valt zoveel moois over de liefde te genieten. Toch is voor mij de mooiste liefdeszin geen Nederlandse maar een Engelse zin uit het gedicht van E.E. Cummings ‘I carry your heart’ in de Nederlandstalige versie luidt deze:

‘ik draag jouw hart met mij(ik draag het in / mijn hart) ik heb het altijd bij(overal ga jij / met mij mee, mijn lief; en wat er ook gebeurt / door mij alleen komt door jou, mijn liefste)’

Maar nogmaals, over smaak en voorkeur valt te twisten. Ik wens je een liefdevolle Boekenweek toe.

.

De loon-poëet

Anton Hirschig

.

In het onvolprezen werk ‘Dichten over dichten’ bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19e en 20ste eeuw, samengesteld door Atte Jongstra en Arjan Peters uit 1994, is een gedicht opgenomen van dichter, kunstschilder Anton Hirschig (1867 – 1939). Het gedicht werd genomen uit ‘Objective en Subjective Poëzy’ van Isaac Marcus Calisch (1808 – 1885).

Wat bijzonder is aan Anton Hirschig is niet zozeer zijn werk als kunstenaar noch zijn literaire nalatenschap (daar is bitter weinig over te vinden) maar het feit dat hij bij Vincent van Gogh inwoonde in de Auberge Ravoux in Auvers- sur-Oise ten tijde van Van Goghs dood in 1890. Hij was niet alleen aanwezig bij de begrafenis van Vincent van Gogh maar hij hielp ook bij het regelen, het verzamelen van bloemen voor de kist en hij ging naar het nabijgelegen Méry om de lijkwagen te huren.

Ondanks dat zijn broer wel als amateurschilder is opgenomen in Pieter Scheens monumentale Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars 1750 – 1950 en zijn zus zelfs werd verward met hem in dat zelfde werk is Anton Hirschig dus vooral bekend door zijn  relatie met van Gogh.

Desondanks kun je dus in een kwalitatief goede bloemlezing terechtkomen als dichter.

.

De loon poëet

.

Wat stoft ge, loon-poëet, dat ge andren moogt behagen?

En wat veracht ge hem, die slechts uit aandrift zingt?

Die niet zichzelv’ hergeeft, is ’t speeltuig aangeslagen,

Waan niet, dat die te regt naar Phaebus’ * straalkroon dingt.

.

Die prijsgezangen wrocht, behoort tot die minstreelen,

Die, vorstenslaven, ’t lied slechts stemden op bevel.

Wie louter voor zich zelv’ zijn geestrijk lied wil kweelen,

Misbruikt de Godsgaaf niet tot een eerzuchtig spel.

.

’t Heete objectiviteit, die zulke benten prijzen,

Zij doet zichzelv’ geweld en zingt slechts voor ’t publiek;

De Mammon spant haar en de gunst der pseudo-wijzen,

Die gissen naar het schoon, en leven van – kritiek

.

’t Is wel, als voor hun werk hun beeldtenis mag prijken;

Want zelfs geen trek van hen is in ’t gedicht vervat.

Lavaters* mogen zien, of zij naar dichters lijken,

Wanneer hun beeldtenis in ’t koper is gevat.

.

Een dichter kan alleen uit eigen aandrift zingen;

Zijn zang is subjectief in de objectieve stof;

Hij laat zich tot een lied zelfs door de goden dwingen,

En maakt nooit Recensent, noch Maecenaten ’t hof.

.

Die ’t zijne leest, zal ’t hart en ’t leven van hem kennen;

Hij leeft in elk gedicht, en daarom sterft hij nooit;

Moog’hem een valsche teelt van verzengoochlaars schennen,

Hij groeit bij ’t nageslacht, de toekomst maakt hem groot.

.

* Phaebus (bijnaam van Apollo) god van de zon, medicijnen, muziek, wetenschappen en poëzie.
* Johann Kaspar, Zwitsers schrijver, dichter, filosoof en theoloog (1741 – 1801)

Voor waar genomen

Inge Boulonois

.

Inge Boulonois (1945) leerde ik jaren geleden kennen (2008) via het huiskameratelier van Alja Spaan, waar door laatstgenoemde met enige regelmaat poëzieavonden werden georganiseerd in het kader van Alkmaar Anders. We mochten daar beiden een voordracht doen. Vorig jaar schreef ik nog over haar bundel light verse getiteld ‘Vers gekruid’ https://woutervanheiningen.wordpress.com/2020/08/03/vers-gekruid/ en over de verzamelbundel ‘Er is light’ met light verse gedichten waar Inge aan deel nam via Het Vrije Vers.

Maar nu is er dus een nieuwe bundel zonder light verse dit keer maar met poëzie geïnspireerd op kunst (Inge is van origine kunstschilder). In deze bundel wordt door Inge het raakvlak tussen beeldende kunst en poëzie verkend. De invalshoeken die Inge kiest zijn zeer gevarieerd, zo kan een model, een landschap, een kunstenaar of een stilleven centraal staan bij de gedichten. Verreweg de meeste kunstwerken, van beroemde tot onbekende, zijn in full colour bij het gedicht afgedrukt. Een deel van de gedichten is bekroond in Nederland en Vlaanderen en/of gepubliceerd in literaire tijdschriften.

De bundel is te koop voor € 18,50 bij https://www.bravenewbooks.nl/shop/index.php/catalog/product/view/id/564417/s/voor-waar-genomen-gedichten-geinspireerd-door-kunstwerken-248493-www-bravenewbooks-nl/

Uit de bundel een voorbeeld van een gedicht bij een stilleven van Giorgio Morandi (1890 – 1964), de Italiaans schilder, tekenaar en etser, gespecialiseerd in stillevens.

.

Bij de stillevens van Giorgio Morandi (20e eeuw)
.
Dat dingen kunnen rijmen.
Leeg steengoed in bedaarde aardetinten,
verbindend strijklicht. Onveranderlijk
.
in een geschikt herschikt evenwicht,
een seizoenloze pleisterplaats
voor onze ogen. Kijken
.
wordt zien hoe tijd door verf
tot stilte is gebracht. Ik hoor
het zwellen van mijn oorgesuis.
.
Wilde de schilder lof zwijgen
van het dieplood van het hier en nu,
van vazen die tot zichzelf ontwaken,
ving hij hun eigen klank op?
.
Of zag hij dat ze zó stil staan
te staan als enkel schilderijen
kunnen laten horen?
.

 

Bèèè

W.F. Oostveen

.

In de nieuwsbrief van Laurens Jz Coster http://www.ljcoster.nl/ stond een alleraardigst gedicht over schapen van de dichter Willem Frederik Oostveen (1849-1890). Reden genoeg voor mij om deze, voor mij onbekende, dichter eens van dichterbij te bekijken en te leren kennen. W.F. Oostveen blijkt een schrijver en tekstdichter te zijn waar vrijwel heel Nederland het werk van kent (of toch één specifiek lied), hij schreef namelijk de tekst van het Sinterklaaslied ‘Sinterklaas is jarig’. Oostveen heeft diverse publicaties op zijn naam staan en was redacteur van het tijdschrift ‘Ons Genoegen’ een tijdschrift voor de jeugd dat wordt uitgegeven door uitgeverij Muusses in Leiden.

Oostveen overlijdt jong, op 41-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan de gevolgen van de Russische griep. Deze Russische griep (ook wel Aziatische griep genoemd) was een pandemie (toen dus ook al) die in 1889 uitbrak en vanuit Rusland (met de komst van stoomboten en spoorwegen) binnen vier maanden verspreid werd over de hele wereld en zijn hoogtepunt bereikte in de Verenigde Staten (toen dus ook al), zeventig dagen na zijn hoogtepunt in Sint-Petersburg. Het aantal slachtoffers van deze Russische griep bedroeg naar schatting circa 1 miljoen.

Oostveen was een geliefd auteur van ‘Ons Genoegen’ want bij zijn overlijden vroeg zijn uitgever de jeugdige lezer om bij te dragen aan een gedenkteken op het graf. Hetgeen ook gebeurde. Zoals hierboven al geschreven nam de nieuwsbrief van Laurens Jz Coster een gedicht van zijn hand op getiteld ‘Mijn schaapje’.

 

Mijn schaapje
.
Ik ken een aardig schaapje,
’t Loopt ginder in de wei,
Het huppelt en het springt maar
Heel vergenoegd en blij.
.
Het dartelt in de weide
De ganschen langen dag
En eet en drinkt met luste,
Al wat het gaarne mag.
.
Was ik maar eens zoo’n schaapje,
Dan zat ik nu niet hier,
Dan ging ik nooit naar school toe
En had maar steeds plezier.
.
Wel jongen lief, wat zegt ge,
En meent ge dat? Och kom,
Dan bleeft ge net als ’t schaapje,
Uw heele leven dom.

.

Partir c’est mourir un peu

Edmond Haraucourt

.

Iedereen kent de uitdrukking ‘Partir c’est mourir un peu’ of in goed Nederlands ‘Weggaan is een beetje sterven’. Wat ik me nooit had gerealiseerd was dat deze uitdrukking uit een gedicht komt. Uit het gedicht ‘Rondel de l’adieu’ van de Franse dichter Edmond Haraucourt (1856 – 1941). Edmond Haraucourt was naast dichter ook schrijver, componist, journalist, toneelschrijver en curator van de Franse musea.

‘Rondel de l’adieu werd voor het eerst gepubliceerd in Seoel in 1890. Francesco Paolo Tosti maakte er in 1902 een lied van. Ton Oosterhuis tekende voor de Nederlandse vertaling die verscheen in ‘3000 jaar wereldpoëzie in 500 onsterfelijke gedichten’ uit 2005.

.

Rondeel van het afscheid

.

Weggaan is een beetje sterven,

sterven aan wat men bemint.

Je laat iets na van wat je vindt,

altijd weer, op alle erven.

.

Spijt zal steeds een eed bederven,

een vers verwaaiend in de wind;

weggaan is een beetje sterven.

.

En men gaat; het lijkt wel zwerven.

Tot het afscheid echt begint

kunnen vrienden, vrouw en kind

van elk afscheid iets verwerven.

Weggaan is een beetje sterven…

.

Rondel de l’adieu

.

Partir, c’est mourir un peu,
C’est mourir à ce qu’on aime :
On laisse un peu de soi-même
En toute heure et dans tout lieu.
.
C’est toujours le deuil d’un vœu,
Le dernier vers d’un poème ;
Partir, c’est mourir un peu,
C’est mourir à ce qu’on aime.
.
Et l’on part, et c’est un jeu,
Et jusqu’à l’adieu suprême
C’est son âme que l’on sème,
Que l’on sème à chaque adieu :
Partir, c’est mourir un peu…

.