Site-archief

Bibliotheekleven

Pierre Kemp

.

In 2017 verscheen de bundel ‘Het regent in de trompetten’ de mooiste gedichten van Pierre Kemp (1886-1967). Wiel Kusters en Ingrid Wijk maakten een keuze uit het werk van Kemp en zij kozen voor een thematische ordening van de gedichten. Er zijn gedichten opgenomen over het verlangen, de vrouw, licht en kleuren, klank en muziek, planten en dieren, nacht en dromen, stad en land, ouderdom en dood, maar ook over kind zijn op latere leeftijd.

Pierre Kemp (1886–1967) werkte jarenlang als schilder, voordat hij in 1914 zijn eerste gedichten publiceerde in de bundel ‘Het wondere lied’. Hij brak pas echt goed met de bundel ‘Stabielen en passanten’ (1934) toen hij al bijna vijftig was. Kemp publiceerde vervolgens nog ruim tien bundels, in sommige speelden kleur en verf een belangrijke rol zoals ‘Engelse verfdoos’ (1956), ‘Vijf families en één poederblauw’ (1958). Hij ontving voor zijn werk de Constantijn Huygensprijs 1956 en in 1959 werd hem de P.C. Hooftprijs uitgereikt. Twee jaar voor zijn dood verscheen zijn laatste bundel, ‘Perzische suite’ (1965). Zijn Verzameld werk (drie delen) verscheen in 1976.

En in 2017 werd zijn poëzie dus opnieuw gebundeld. In deze verzamelbundel staat het gedicht ‘Bibliotheekleven’. En aangezien ik mijn leven heb gewijd aan de bibliotheek (inmiddels al meer dan 40 jaar werk in in bibliotheken) mag het geen verrassing zijn dat ik juist voor dit gedicht koos om hier met jullie te delen.

.

Bibliotheekleven

.

Zo nu en dan leg ik die prinses op haar rug.

Zij kijkt mij daar dankbaar voor aan

en zegt: doe mij nu niet meer te vlug

weer blijven staan.

.

Ik weet het en al bent u niet van vlees en doek,

u staat toch in mijn adelsboek.

.

Weet je dus werkelijk wie ik ben?

.

Of ik niet alle prinsessen op de erwten ken.

.

 

Gedicht op een watertoren

J.J.L. ten Kate

.

Het is alweer even geleden dat ik iets heb geplaatst in de categorie gedichten op vreemde plekken. Dat is vooral te danken aan het feit dat de meeste gedichten (vooral die in de openbare ruimte) op muren en ramen worden aangebracht en hoe leuk en inventief die vaak ook zijn, de drager van het gedicht (raam, muur) blijft dezelfde. Toch zal ik vandaag een nieuwe ‘drager’ aan de gedichten-op-vreemde-plekken serie toevoegen en dat is een watertoren. En wel de watertoren in Dordrecht

In het verleden was de bevolking van Dordrecht afhankelijk van pompen, putten en grachten voor drinkwater. Deze waren erg vies en fungeerden vooral als een doorgeefluik van allerlei ziekten. In de jaren 1870 werd de IJzerenbuiswaterleiding aangelegd, maar de kwaliteit van het drinkwater bleef ondermaats. Pas in 1883 leverde de gemeentelijke Hoogdrukwaterleiding Dordrecht schoner drinkwater aan een deel van de inwoners. Dichter en theoloog Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889) schreef hierover het volgende gedicht:

.

De vijand, vaak de schrik
van Neêrlands lage
gronden.
Heeft hij dit huis betreên.
Vertrekt, als weldoend
vriend van zieken en
gezonden,
En richt naar Dordt zijn
schreên.

.

Hiermee wilde Ten Kate vieren dat er eindelijk veiliger drinkwater werd geproduceerd in Dordrecht en dat de tijd van epidemieën voorbij zou zijn. Hoewel er een grote stap werd gezet richting schoon en veilig drinkwater voor die tijd, was de waterkwaliteit nog verre van het niveau dat uiteindelijk bereikt zou worden. Het gedicht van ten Kate is nu aangebracht op de wand van de watertoren die heden ten dage geen dienst meer doet als watertoren, want het waterleidingbedrijf maakt tegenwoordig gebruik van krachtige pompen.

Ten Kate was een zeer productief dichter, die gemakkelijk kon rijmen. Hij debuteerde in 1836 met de bundel ‘Gedichten’. Zijn bekendste gedicht is ‘De schepping’ (1866), waarin hij probeert Bijbelse en natuurwetenschappelijke standpunten met elkaar in overeenstemming te brengen. Hij vertaalde ook buitenlandse literatuur, waaronder ‘Paradise Lost’ van Milton en in 1879 de ‘Faust’ van Goethe. Dat hij ook in het buitenland werd gewaardeerd blijkt uit het feit dat hij in 1865 de Zweedse koninklijke onderscheiding Litteris et Artibus in ontvangst mocht nemen.

.

Onderkoorts

Een recensie

.

De Vlaamse dichter Kris De Lameillieure (1962) publiceerde bij uitgeverij P zijn debuutbundel ‘Onderkoorts’. De bundel, zoals altijd bij P netjes uitgegeven, werd ‘geboren’ onder docentschap van een andere Vlaamse dichter Jana Arns, geen onbekende voor wie dit blog al wat langer leest. Voor dit debuut werden al verschillende van zijn gedichten  gepubliceerd in onder andere Het Gezeefde Gedicht, Het Liegend Konijn en De Schaal van Digther. Andere werden in wedstrijden genomineerd (Rob de Vos-prijs 2023, Boontje 2024) of bekroond als winnend gedicht (Sint-Gillis-Waas 2023, Ronse en Sint-Truiden 2024).

Dan de bundel. In 34 gedichten (volwassen verzen zo vermeld de binnenflap) geeft De Lameillieure in 4 hoofdstukken een inkijk in zijn dichterschap. Elk hoofdstuk wordt vooraf gegaan door een gedicht van Miriam Van hee (opnieuw een Vlaamse dichter) uit een van haar bundels.

Een eerste conclusie is dan ook snel getrokken; De Lameillieure omringt zich met niet de minste, en dat legt de lat al gelijk hoog. De opbouw van zijn gedichten is veelal dezelfde: strofen van twee regels en af en toe drie regels of een losse tussenregel. Maar wat verder meteen opvalt is hoe secuur De Lameillieure is in zijn beschrijvingen. Secuur en poëtisch. Het eerste hoofdstuk behandelt het afscheid en de dood. Op een liefdevolle manier, zonder sentiment.

De woorden die De Lameillieure gebruikt zijn zorgvuldig gekozen, dat is steeds het gevoel dat ik krijg wanneer ik de gedichten lees. Woorden met betekenis. Ik noteerde: gebreken, sterven, geslagen, onbewogen, wankel, verwart, voorbijschuift, vervreemd, scheuren in de plooien, de grond is ijl, kleuren verweerd, verwelken, verzinken, vermoeid en gerimpelde kilte. Hier wordt een palet geschilderd door de dichter dat aan de ene kant niets verbergt maar dat onder de oppervlakte de lezer meeneemt in de emoties die de afstand en het afscheid kleur geven.

De combinatie van onalledaagse verbindingen van woorden en hun betekenissen is een terugkerende factor in de poëzie van De Lameillieure. Een voorbeeld is het gedicht ‘Schaduwboksen’

.

Schaduwboksen

.

Herfst hangt uitgeteld in bomen en over muren

kruipt klimop verder dan voorheen terug.

.

Onze woorden met meeldauw bedekt, het blad

kleurloos en verkreukt, rijp voor het containerpark.

.

Wat rest aan oogst is doorgeschoten, het hart

verbloeid, nog goed voor zaad en overwintering.

.

Iemand in de spiegel houdt schijn  op, werkt zich in

nepzweet. Een stoot in het ijle, geen weerstand meer.

.

Bij twee gedichten op de site van Meander zegt De Lameillieure: “Mijn bedoeling en hoop was (en is) telkens dat het gedicht het persoonlijke overstijgt en de lezer even kan laten stilstaan. Poëzie is daarbij voor mij niet ‘levensnoodzakelijk’ maar een heel fijn ‘geschenk’. Ze mag mij tot verwondering leiden, tot verbazing en stilte, tot dankbaarheid en dikwijls tot diepe troost. Ik reken ze – in mijn gezonde egoïsme – tot een grote kostbaarheid.”

Uit deze uitspraak en uit de gedichten in de bundel blijkt voor mij dat De Lameillieure zijn  lezers en vooral ook zichzelf serieus neemt. In gedichten die qua poëtische elementen misschien hier en daar iets te wensen (of mogelijk te vragen) overlaat, ze zijn vrij in vorm maar vooral in expressie, wordt je als lezer steeds opnieuw uitgedaagd een gedicht te herlezen. Wat er staat bij een eerste lezing is niet noodzakelijk wat er een tweede of derde keer staat. De gelaagdheid en het spel met de taal maken de gedichten in deze bundel volwassen poëzie.

Op het eerste hoofdstuk na lijken de inleidende gedichten van Miriam Van hee in de volgende hoofdstukken wat willekeurig gekozen. Ik weet dat uitgeverijen en dichters graag thematische delen van een dichtbundel willen benoemen, ook als deze er op het eerste gezicht niet zijn. Ik vind dat geen probleem ware het niet dat ik dan toch naar de verbindende factoren op zoek ga. Als die er niet steeds blijken te zijn kan dat een teleurstellende conclusie opleveren. In ‘Onderkoorts’ is dat geenzins het geval. De gedichten zijn als unieke gedichten heel leesbaar en te genieten, ook zonder een leidraad of thema.

De Lameillieure levert met dit debuut een volwassen poëziebundel af, een bundel waarin veel te genieten valt voor de ware poëzieliefhebber. En voor mij geeft dit maar eens weer dat uitgeverij P een goede neus heeft voor dichters van deze tijd. Dichters die poëzie afleveren die een kop en een staart hebben, die niet gedreven worden door allerlei moderne ideeën over poëzie (prozagedichten, vormvereisten) maar gedichten afleveren waarbij je wat langer op kan kauwen en waar bij herlezing steeds nieuwe inzichten verschijnen.

Als voorbeeld het gedicht ‘Gouden uur’ dat is opgenomen in het hoofdstuk dat voorafgegaan wordt door het gedicht ‘Vakantie’ van Van hee.

.

Gouden uur

.

Voor elkaar zijn we klinisch, halen alles uit de kast.

We vegen het huis met een schop, knopen misverstanden

met sisaltouw tot bundels. Het snijdt de bloedtoevoer af

in ons bestand. De spankracht breekt.

.

In de kamer waait stof op bij elke zucht, blijft kleven

op het netvlies. we zeggen dat het wind is, wrijven de ogen

dieper in het rood, krassen op de lens. Kinderen zijn veilig

achter ons de kreukelzones.

.

Op mijn ribben draag ik je naam in blackwork. De inkt

puur en onverdund, de tekening in wervelingen.

Nog elke dag kruis ik jou, plooi mijn vingers in een kom

met barsten, was mij in zwerfkleuren.

.

Dankgebed voor zwaartekracht

Andy Fierens

.

Het is bijna Sinterklaas (okay, de goede man is al in Nederland) en ik was op zoek naar een gedicht over Sinterklaas. Dus geen Sinterklaasgedicht, die schrijf ik nog genoeg de komende weken. In de debuutbundel ‘Grote smerige vlinder’ van de Vlaamse dichter Andy Fierens (1976) uit 2009 kwam ik het gedicht ‘Dankgebed voor zwaartekracht’ tegen. Niet direct het gedicht dat ik zocht (Sint wordt terloops genoemd) maar leuk genoeg om een blogbericht aan te wijden.

.

dankgebed voor zwaartekracht

.

met je kop tussen de spijlen van de trap

smeekte je om een laatste kans

‘liefde’ hamerde je, ‘respect! rede!’

.

ik hoestte dingen op

die interessant zijn

en vroeg de sint maar één ding:

geen licht aan het eind van je zielige tunnel

.

bloedvin, klonter, tanend blok

aan been van dit en ieder ander ras

.

of ik je mooi vond? ja, in een boerka

.

tapdans nu op je hart

als een hardnekkige hijger

.

lief harig arisch ding

saai tot aan het einde

van een ander z’n latijn

.

je laatste zin was zoals je eerste

hij eindigde op een komma

.

ik gooide je uit het raam

zei een dankgebed voor zwaartekracht

.

Claus all over

Anneke Claus

.

Bovenop een stapel dichtbundels ligt al een tijdje de bundel ‘Ik schrijf je neer’ de mooiste gedichten van Hugo Claus’ uit 2002. En op mijn salontafel ligt de roman ‘Het aanbidden van Louis Claus’ van Helena Hoogenkamp die ik aan het lezen ben (tussen de bedrijven door). En om het Claus trio vol te maken stuitte ik in de bundel ‘Dichters uit de bundel’ De moderne Nederlandstalige poëzie in 400 gedichten uit 2016, op nog een andere Claus, namelijk Anneke Claus.

Anneke Claus (1979) behaalde een Master European Literatures and Interculturality, debuteerde als dichter met de bundel ‘Dat was dat’ in 2008 en publiceerde inmiddels vier dichtbundels. Ze werkte jarenlang als tekstschrijver redacteur bij onder andere de Historische Uitgeverij, het Groninger Museum en het Internationaal Film Festival Rotterdam. Van 2009 tot 2011 was ze stadsdichter van Groningen en in 2018 droeg ze haar poëzie voor tijdens De nacht van de Poëzie in Utrecht.

Uit haar debuutbundel komt het gedicht ‘Wat ik Jaap nog wilde zeggen’.

.

Wat ik Jaap nog wilde zeggen

.

iemand ontkende heel mijn jeugd

.

hij zei dat het niet waar was

van de buks, het voetbal

en de blote plaatjes in de kluis

.

of ik daar als de sodeflikker

met mijn poppentengels wilde afblijven

.

ik zweeg dan ook volmondig over zijn tutu

de plaspop die ‘I’m thirsty’ zei

en de borduurclub

.

het was per slot mijn feestje niet

en knokken met jongens verlies ik

.

door de bank genomen

.

negen op de tien keer

.

 

Charlotte Van den Broeck

Winnaar Boekenbon Literatuurprijs

.

Afgelopen donderdagavond werd bekend dat de Vlaamse schrijver en dichter Charlotte Van den Broeck (1991) de winnaar is van de Boekenbon Literatuurprijs van maar liefst € 50.000,-. Een terechte waardering voor haar werk. In dit geval kreeg ze de prijs voor haar boek “Een vlam Tasmaanse tijgers’ het verslag van een reis die Van den Broeck ondernam uit nieuwsgierigheid naar de Tasmaanse tijger en die voert langs archieven, musea, laboratoria, dierentuinen en natuurgebieden uit 2024.

De jury noemde haar in het juryrapport de dichtende journalist heb ik begrepen van Marianne (van MUGzine) die bij de prijsuitreiking aanwezig was. Ik schreef hier al vaker over Charlotte en haar werk. En na het zien en horen van de, door haar voorgedragen, volledige tekst van ‘Plakboel’ in de bibliotheek van Utrecht afgelopen jaar (iets dat ze tijdens de Nacht van de Poëzie nogmaals herhaalde) is mijn bewondering en waardering voor haar alleen maar gestegen.

Uiteraard feliciteer ik Charlotte met deze prachtige prijs maar omdat dit blog over poëzie gaat (maar lees ‘Een vlam Tasmaanse tijgers’ het is echt heel erg de moeite waard) wil ik hier een gedicht van haar plaatsen. In dit geval het gedicht ‘Nachtroer’ het titelgedicht uit haar gelijknamige bundel uit 2017 die ze opdroeg aan Remco Campert.

.

Nachtroer

                                                                     Voor Remco Campert

Avond
en het breeklicht in je ogen en je kijkt
het breekt oranje op in je ogen het vloeiende licht
waarin ik wist wat ik later nooit zou weten
hoe een woord zomaar

een ander woord kan gaan betekenen
en dat dat alles

buiten hangt de avond steriel en laat al, de lome rook
besluiteloos tussen ons in en je kijkt
en wat dat oproert in een avond, in mij, rode glanzende mieren
honderden, even nog, voor het licht krimpt, de jeuk
de laaiende jeuk van je ogen het laat niet af

ook niet nu het licht al

want op het hellingsvlak tussen nu en straks
wacht ons een kamer zonder muggen of aarzeling
het kan niet anders want boven mij hangt je hand

die me niet aanraakt maar me de mogelijkheid geeft
om mezelf ertegen op te drukken de tomeloze mogelijkheid
om mezelf op te drukken tegen een hand die me niet
aanraakt, maar me de mogelijkheid geeft om

wachten en zwellen
zijn bijna hetzelfde, bij de kniklijn
loopt het in elkaar over wat ik wil
en wat ik weet in het neonlicht

het kleurenspectrum in een regenplas even
is het waar geweest en feloranje
het kan niet anders soms

denk ik nog bij de hand een avond
een mond een schouder een geslacht
en dat het alles

en dat jij de mieren niet en de zwellende kleuren niet
dat kleur maar stof en licht dat nauwelijks nog het licht
de avond feloranje even nog

laat het nog even

tot het licht niet langer tot ook het kijken
niets meer dan de richting van je ogen wordt

.

Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld

Alja Spaan

.

Gistermiddag was de presentatie van de achtste bundel alweer van Alja Spaan (1957) getiteld ‘Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld’. De bundel, uitgegeven door de onvolprezen uitgeverij P uit Leuven, vond plaats in de Alkenaer in Alkmaar. Ik mocht, daarvoor gevraagd door Alja, het programma presenteren en uiteraard heb ik daar met veel plezier in toegestemd.

Het programma bestond uit voordrachten van bekende namen als Margreet Schouwenaar, Pom Wolff en Helle van Aardenberg. Er was muziek, gedichten van bekende Nederlandse dichters op muziek gezet, van Rob van der Plas, er was een uitreiking van het eerste exemplaar, een signeersessie, een boekentafel van uitgeverij P een gezellige drukte en liefde voor poëzie bij iedereen in de volle zaal.

In ‘Iets dat op een route leek en een kaart van die andere wereld’ zijn gedichten opgenomen die Alja schreef over haar moeder. Een ontroerende en complexe moeder-dochter relatie, waarin veel schoonheid en melancholie schuilt. De gedichten werden al jaren geleden geschreven maar dankzij uitgeverij P zijn ze nu gebundeld. De dichters die hun gedichten voordroegen in het programma waren met zorg uitgekozen want alle drie gingen juist in op het thema moeder-kind.

Uiteraard zal ik ergens binnenkort een recensie van deze bundel op dit blog plaatsen maar nu alvast een voorproefje getiteld ‘de liefste’.

.

de liefste

.

Mijn moeder zegt er is niemand meer en

dat ze allemaal dood zijn en dat zelfs mijn

.

vader zo afwezig is de laatste tijd, ze kan

niet naar huis en ze verliest

.

deze omgeving en waar woon jij, vraagt ze,

woon jij nog ergens?

.

En dat haar fiets verkocht is maar dat ze

fietsen wou, ze kon met mij mee, dacht ze

.

en met lange nagels prikt ze in mijn vel

en dan opeens telt ze zachtjes, bijna

.

neuriënd de bolletjes op mijn trui die ik

zeker stuk voor stuk,

.

knikt ze, heb opgenaaid, van jou geleerd,

zeg ik dan maar en zij

.

dat verzin je maar wel dat mooie dingen

maken een manier is

.

om thuis te komen, denk ik, of om niets te

verliezen.

.

 

Goed in het gehoor liggend

Bart Chabot

.

Afgelopen week mocht ik in mijn bibliotheek de Indische maand openen. En zoals dat gaat bij interculturele activiteiten zijn er dan altijd heerlijke hapjes. Ik heb al uit zoveel verschillende culturen de lekkerste dingen mogen proeven. Of het nu Oekraïens, Syrisch, Marokkaans, Turks, Surinaams of Indisch was, allemaal lekker. Ik begrijp de hang naar de jaren vijftig van sommige partijen dan ook echt niet. Het multiculturele leven heeft Nederland zo verrijkt zonder dat dat ten koste gaat van onze eigen tradities. Sint Maarten wordt nog altijd gevierd (ja inmiddels is het Amerikaanse Halloween groter maar dat is er bij gekomen), Sinterklaas leeft nog altijd (ik hoorde vandaag dat er weer meer Nederlanders Sinterklaas vieren. Kerstmis is al heel lang een soort veramerikaanst met sleeën en de kerstman maar nog steeds lopen kerken (voor zover ze er nog zijn) op kerstavond vol.

Nee, de tradities, feesten, gebruiken en vooral de eet- en en drinkcultuur uit allerlei verre buitenlanden zijn een verrijking. En dat begon al met de afhaal Chinees, de Shoarmatent , de Pizzeria en nu biedt de gemiddelde stad in Nederland een ruim palet aan mogelijkheden op dat gebied. Maar waarom schrijf ik dit? Dit was toch een poëzieblog? Inderdaad. Toen ik in ‘De bril van Chabot’ de mooiste gedichten van Bart Chabot (1954) gekozen door Martin Bril, uit 2008 aan het lezen was, las ik in het gedicht ‘Goed in het gehoor liggend’  de zin ‘liggen de eeuwen als spekkoek / in laagjes opgehoopt’. Spekkoek, die lekkere Indische lekkernij. En zo zie je maar, ook de taal is verrijkt met allerhande woorden, uitdrukkingen en zegswijzen die we hebben over genomen uit andere talen en culturen.

.

Goed in het gehoor liggend

.

het is een onbekommerde doordeweekse dag

half juli, komkommertijd

en ik sta

voor een grafheuvel

eentje uit de prehistorie –

voor minder kom ik mijn bed niet uit

.

de grafheuvel zelf is een markante verschijning:

een forse bult in het landschap

alsof de aarde op deze plek eergisteren

een doodsklap kreeg;

een staaltje zinloos geweld

de wilgen overwegen een stille tocht

hun burgemeester houdt straks, wie weet,

een toespraak

daarmee is alles min of meer gezegd

.

binnenin, onder de heuvel,

liggen de eeuwen als spekkoek

in laagjes opgehoopt

.

als ik me buk

diep door de knieën ga

en mijn oorschelp te luisteren leg,

vlak boven de grond

kan ik de doden horen

wroeten

.

Ik heb meermaals

Bart Plouvier

.

Het is vrijdag dus sta ik weer eens voor mijn boekenkast en pak, ongezien een bundel uit mijn boekenkast. Dit keer is dat ‘De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse & de Nederlandse literatuur’, verzameld door Patrick Cornillie uit 2014. Vervolgens open ik de bundel op een willekeurige pagina en daar staat het gedicht van Bart Plouvier, getiteld ‘Ik heb meermaals de Tour de France gewonnen’ eerder verschenen op het blog geelzucht.wordpress.com.

Bart Plouvier (1951-2021) was een Vlaams schrijver en dichter. Plouvier (pseudoniem van Bart Van Schaeren) leverde sinds zijn debuut met de roman ‘De maquette’ in 1987 bijdragen aan talloze tijdschriften en publiceerde hij journalistieke verslagen, diverse romans, theaterteksten, kinderboeken, poëzie, verhalenbundels en reisimpressies.

.

Ik heb meermaals de Tour de France gewonnen

.

Plastic wielen zonder spaken

mijn hoofd kan er door en ik zie

veel kleuren, groen en geel

en het blauw dat niet bestond

mijn vader was God in Frankrijk

hij groef de bergen en de dalen

trok de meten met een regel

plantte mensen langs de geul

mul zand was mijn terrein

sneller dan de buren was ik

de dobbelstenen en Bahamontes

.

ik heb mijn fiets aan de haak gehangen

het peloton is voorbijgezoefd

ik hoor alleen nog ’t kraken van hun banden

.

Mythen en stoplichten

Alara Adilow

.

Ik lees de bundel  ‘Mythen en stoplichten‘ uit 2022 van Alara Adilow (1988). Haar debuutbundel waarmee ze in 2023 de Herman de Coninckprijs voor poëzie 2023 en de C. Buddingh’ prijs voor het beste debuut won. Wat betreft poëzie is het daar, tot op heden bij gebleven. In 2025 verscheen wel van haar hand de roman ‘Kijk es naar al dat licht’ die qua thematiek aansluit bij haar poëziedebuut; vrouwelijkheid, lichamelijkheid en de grenzen van gender, seksualiteit, het verlangen naar transformatie en metamorfose, identiteit en queerness.

Lezend in ‘Mythen en stoplichten’ vallen me een paar dingen op. Adilow neemt geen blad voor de mond, zaken worden benoemd, soms schaamteloos en dan weer heel poëtisch. Er staan twee kwatrijnen in de bundel (een gedicht of een strofe van een gedicht van vier versregels en twee rijmklanken waarbij het rijmschema meestal a-a-b-b is maar andere schema’s zijn mogelijk zoals in het geval van de kwatrijnen in de bundel die een rijmschema hebben van a-b-c-a en a-a-b-a ) en die vallen een beetje uit de toon bij de andere vrije gedichten. Adilow gebruikt in haar poëzie vele vormen en opvallend is dat ze met name in het laatste hoofdstuk stukken tekst ̶d̶o̶o̶r̶h̶a̶a̶l̶t̶. Dat heeft als gevolg dat je de tekst gewoon kan lezen maar weet dat de dichter dit heeft verwijderd. Wat een vervreemdend effect heeft op hetgeen je leest, alsof je in het hoofd van de dichter meegaat in het ontstaan van het gedicht. Tot slot viel mij op dat de woorden mythe en vooral de stoplicht(en) meerdere malen in de gedichten voorkomen maar dat dan weer in de eerste hoofdstukken.

In de bundel is er dus genoeg om je over te verbazen, van te genieten, iets van te vinden en een kijkje te krijgen in het hoofd en de ideeën van Adilow als dichter. Ergens las ik dat de poëzie van Adilow werd vergeleken met die van Rutger Kopland (NRC) en die vergelijking snap ik wel al is de poëzie van Adilow wat mij betreft wat rauwer en heeft het meer een rafelrandje. In een recensie op Meander schrijft Maurice Broere dat de redactie van de bundel wel wat zorgvuldiger had mogen zijn. Het voorbeeld van een grammaticale misser is in de 5e druk (die ik lees) inmiddels netjes gecorrigeerd (tweede zin van de eerste strofe). Goed dat daar in ieder geval aandacht voor is. Uit de bundel koos ik het titelgedicht.

.

Mythen en stoplichten

Het lichaam gehuld in tijdelijkheden
wordt nagejaagd door een ziel
in een donkere zaal gevuld met kabaal van een verleden.

In de verte wieken zwaluwen over bergtoppen. Er klotst een beek
langs koele, groene stroken, er zit geen dak op deze herberg.
Ik wring mijn hart uit: regen, donderwolken, syntax
gebroken wetten, trage jazzmuziek.

Wat zal de argumenten van mijn wonden weerleggen?

Dwalend door die lange straat, met al die gezichten
alle kostuums die ik droeg, de mannen aan wie ik valse namen gaf
en de vrouwen waartegen ik loog uit schaamte.

Er is geen vuur in poëzie.
Ik heb er lang naar gezocht, gezocht naar vuur en hamers.
Ik vond enkel weerspiegelingen in troebelheid
daar kun je geen vestiging van scheppen.

Ik vond in poëzie een wentelen uitdijend, een gevoel van ontspruiten.
Alsof ik een gewas was in taal. Alsof ik meer was dan een kist
vol vertogen opgeborgen in een lichaam.

.