Site-archief
Oorlog en vrede
Dubbelgedicht
.
Ik wilde een dubbelgedicht wijden aan herdenken, aan de oorlog en het verzet of aan de overledenen en terwijl ik aan het lezen was in allerlei bundels op zoek naar geschikte gedichten kwam ik twee gedichten tegen die in mijn ogen aan elkaar gekoppeld konden worden. Vanuit de oorlog naar de vrede en hoe we daarna met de overlevering aan de oorlog omgaan. Juist ook omdat in deze tijd herdacht wordt Auschwitz 75 jaar geleden bevrijd werd door het Rode leger en de discussie over hoe en of we kunnen blijven herdenken als de ooggetuigen en overlevenden van de oorlog er straks niet meer zijn.
Het eerste gedicht is van Martinus Nijhoff (1894 – 1935) en verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Vormen’ uit 1924. Wellicht is dit Nijhoff’s belangrijkste bundel. Hij schetst in deze bundel een beeld van de moderne mens in zijn verscheurdheid: zowel religieus verlangend, als zinnelijk en levensmoe. De wereld wordt ervaren als een chaos en de dichter tracht in zijn verzen deze te ordenen. Het gedicht dat ik koos is getiteld ‘Soldatenkerstmis’.
Het tweede gedicht is van Ed. Hoornik (1910 – 1970) en verscheen oorspronkelijk in De Gids (1965) en is getiteld ‘Tot de doden’. Reeds voor de oorlog waarschuwde Ed. Hoornik tegen het nazisme, onder meer met het gedicht ‘Pogrom’, met de slotregel “het is maar tien uur sporen naar Berlijn”. Door zijn verzet moest hij in de oorlog onderduiken, werd gearresteerd en werd via Kamp Vught in 1944 overgebracht naar concentratiekamp Dachau. Dit verblijf in Dachau heeft zijn verdere leven getekend. In de bundel ‘Ex Tenebris’ schrteef hij hier onder andere over: “wie daarin opgenomen is geweest, zal de dood tot zijn dood met zich meedragen”.
.
Soldatenkerstmis
.
Zij dorsten niet te zingen in de tent
Zoolang het kindje op den trommel sliep.
Toen hief er één zijn glas omhoog en riep:
“Hoera voor ’t kind! Hoera voor ’t regiment!”
.
Het heele kamp drong om de tent te hoop,
En al die lachende oogen werden week
Als ’t kind om groote vingers greep, of keek
Naar ’t blinken van een afgesneden knoop.
.
Eén brengt een bloem, een ander voert een geit
Nabij, waarop een jongen schrijlings rijdt –
Hoor, het is Kerstmis! Hoor de klokken beven –
.
God gaf een kinderhart aan den soldaat
En heeft, ontroerd, toen het verweerd gelaat
Met bijl en beitel uit ruw hout gedreven.
.
Tot de doden
.
Wij kunnen U niet meer bereiken
Wij komen een zintuig te kort
Wij leggen ons neer bij feiten
Dat gij minder en minder wordt
.
De enkele keren dat ge
In dromen nog ons verschijnt
Wordt ge al ijler en ijler
Tot ge voor altijd verdwijnt
.
Straten houden uw namen
Voor heden en morgen in stand
Maar onze kinderen brengen
Ze niet meer met u in verband
.
Het land ligt nog net als het toen lag
Van polder tot polder te kijk
De mensen die er in wonen
Blijven zichzelve gelijk
.
Maar éénmaal per jaar is de stilte
Tot de hemel toe van u vervuld
En belijden wij zonder woorden
Onze dankbaarheid, onze schuld
.
Schaars licht
Hans Sleutelaar
.
De in 1935 geboren Rotterdamse schrijver en dichter Hans Sleutelaar groeide op met literatuur . In zijn ouderlijk huis was van 1957 tot 1959 het redactiesecretariaat van het literaire blad Gard Sivik gevestigd, daarna (tot 1964) in het souterrain van dat huis aan de Rotterdamse Essenburgsingel. Samen met Cornelis Bastiaan Vaandrager en Hans Verhagen behoorde Sleutelaar tot de Zestigers. Met de Zestigers wordt een literaire beweging in Nederland uit de jaren zestig aangeduid.
De Vijftigers en de Cobra streefde naar vrijheid. Esthetische conventies en traditionele lyriek diende te wijken voor de persoonlijk expressie. In de poëzie werd gestreefd naar vernieuwing door taalexperiment, waarin de spontane creativiteit voorgesteld werd. De Zestigers kwamen als reactie hierop met een neorealistische stroming, waarin de realiteit als vorm van kunst werd gepresenteerd. Zij waren fel gekant tegen de ‘verbale experimenteerkunst van de Vijftigers’. Beeldspraak en de persoonlijke gevoelens van de kunstenaar werden afgewezen. Verwant met het Amerikaanse popart zocht men zijn inspiratie in de werkelijkheid, en vond dit bijvoorbeeld in reclameteksten.
Hans Sleutelaar werkte onder andere als junior copywriter, als freelance tekstschrijver, als medewerker van de Haagse Post en als hoofdredacteur van uitgeverij Boelen. Hij heeft van 1985 tot 2000 een eigen uitgeverij gehad en woonde “als ambteloos pennenvoerder” in Normandië. Na een verblijf in Thailand, keerde hij terug in zijn geboortestad.
Het oeuvre van Sleutelaar is klein. Hij debuteerde met de bundel ‘Schaars licht’ in 1979 waarna in 2004 ‘Vermiste stad; Rotterdamse kwatrijnen’ verscheen en in 2015 ‘Wollt ihr die totale Poesie? korte en zeer korte gedichten. De titel van deze laatste bundel is genomen van het gelijknamige gedicht uit 1965 dat in ‘Schaars licht’ is opgenomen.
Uit zijn debuutbundel het gedicht in twee delen ‘Sturen’ uit 1963.
.
Sturen
.
1
.
Land. Land. Land.
Een continent,
niet zonder naslagwerken
en concurrentie.
.
We constateren
en rekenen regelmatig af.
.
Autoradio: American Forces Network.
.
Minuten en kilometers
worden gebruikt
om te sturen.
.
Voornamelijk om te sturen.
.
2
.
De snelheid doet ons goed.
.
Wij passeren
met een gezonde arrogantie
automobilisten en andere voorbijgangers.
.
De generiek is deel van een grotere
generiek. die deel is van een grotere.
.
De snelheid levert meer data,
meer inside information.
.
Let America Be America Again
Langston Hughes
.
Over Langston Hughes (1902 – 1967) schreef ik al eerder maar ik werd opnieuw op een gedicht van hem opmerkzaam gemaakt toen ik in ‘Waarom Amerikanen niet lopen’ een passage over dit betreffende gedicht las. In dit geval gaat het om het gedicht ‘Let America Be America Again’. Zoals Arjen van Veelen in zijn boek schrijft, lijkt dit wat op de term die Trump gebruikt (make America great again) maar in dit geval gaat het om een heel ander onderwerp. Dit gedicht, geschreven in 1935, gaat over de Amerikaanse droom, dat deze droom nooit heeft bestaan voor de Amerikaan uit de lower-class, zwart, wit of gekeurd. En over de vrijheid en gelijkheid waar elke immigrant in de VS ooit op heeft gehoopt maar nooit heeft gekregen. De Verenigde staten staat voor een land waar alles mogelijk is, maar hebzucht en corruptie beletten gewone mensen vooruit te komen. Het gedicht is een contrast tussen wat Amerika hoopt te zijn en wat Hughes en anderen hebben meegemaakt
.
Let America Be America Again
.
Let America be America again.
Let it be the dream it used to be.
Let it be the pioneer on the plain
Seeking a home where he himself is free.
.
(America never was America to me.)
.
Let America be the dream the dreamers dreamed —
Let it be that great strong land of love
Where never kings connive nor tyrants scheme
That any man be crushed by one above.
.
(It never was America to me.)
.
O, let my land be a land where Liberty
Is crowned with no false patriotic wreath,
But opportunity is real, and life is free,
Equality is in the air we breathe.
.
(There’s never been equality for me,
.
Nor freedom in this “homeland of the free.”)
Say, who are you that mumbles in the dark?
.
And who are you that draws your veil across the stars?
I am the poor white, fooled and pushed apart,
.
I am the Negro bearing slavery’s scars.
I am the red man driven from the land,
I am the immigrant clutching the hope I seek —
And finding only the same old stupid plan
Of dog eat dog, of mighty crush the weak.
.
I am the young man, full of strength and hope,
Tangled in that ancient endless chain
Of profit, power, gain, of grab the land!
Of grab the gold! Of grab the ways of satisfying need!
Of work the men! Of take the pay!
Of owning everything for one’s own greed!
.
I am the farmer, bondsman to the soil.
I am the worker sold to the machine.
I am the Negro, servant to you all.
I am the people, humble, hungry, mean —
Hungry yet today despite the dream.
Beaten yet today–O, Pioneers!
I am the man who never got ahead,
The poorest worker bartered through the years.
.
Yet I’m the one who dreamt our basic dream
In the Old World while still a serf of kings,
Who dreamt a dream so strong, so brave, so true,
That even yet its mighty daring sings
In every brick and stone, in every furrow turned
That’s made America the land it has become.
O, I’m the man who sailed those early seas
In search of what I meant to be my home —
For I’m the one who left dark Ireland’s shore,
And Poland’s plain, and England’s grassy lea,
And torn from Black Africa’s strand I came
To build a “homeland of the free.”
.
The free?
.
Who said the free? Not me?
Surely not me? The millions on relief today?
The millions shot down when we strike?
The millions who have nothing for our pay?
For all the dreams we’ve dreamed
And all the songs we’ve sung
And all the hopes we’ve held
And all the flags we’ve hung,
The millions who have nothing for our pay —
Except the dream that’s almost dead today.
.
O, let America be America again —
The land that never has been yet —
And yet must be–the land where every man is free.
The land that’s mine — the poor man’s, Indian’s,
Negro’s, ME —
Who made America,
Whose sweat and blood, whose faith and pain,
Whose hand at the foundry, whose plow in the rain,
Must bring back our mighty dream again.
.
Sure, call me any ugly name you choose —
The steel of freedom does not stain.
From those who live like leeches on the people’s lives,
We must take back our land again,
America!
.
O, yes,
I say it plain,
America never was America to me,
And yet I swear this oath —
America will be!
.
Out of the rack and ruin of our gangster death,
The rape and rot of graft, and stealth, and lies,
We, the people, must redeem
The land, the mines, the plants, the rivers.
The mountains and the endless plain —
All, all the stretch of these great green states —
And make America again!
.
Gouden munt
Tj. A. de Haan
.
Op 30 november van het vorige jaar schreef ik over de bundel ‘Album van de Indische poëzie’ en ik plaatste uit die bundel een gedicht van de dichter Tj. A. de Haan. https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/11/30/indische-poezie/ Ik schreef toen ook dat ik niks had kunnen vinden over deze dichter. Niet lang daarna kreeg ik een reactie van de zoon van Tjaarda Aldert de Haan (want dat is de volledige naam van de betreffende dichter) dat hij wel meer informatie kon verstrekken over zijn vader. Deze Aldert Willem de Haan heb ik aan de telefoon gesproken en ik heb inmiddels heel wat informatie over een bijzonder mens en dichter, die ik hier met jullie wil delen. Aan de ene kant omdat Tjaarda Aldert de Haan een bijzonder mens en dichter was maar ook omdat dit voor mij de kracht van een blog weergeeft. Het feit dat mensen lezen wat ik schrijf en daarop reageren is voor mij altijd een enorme stimulans geweest om door te blijven gaan met hetgeen ik het liefste doe; schrijven over poëzie. Of dat nu is om me te verbeteren (typefouten, grammaticale fouten, inhoudelijke fouten, stuur ze me alsjeblieft toe, het helpt mij en de lezer) maar ook inhoudelijke reacties over dichters, omstandigheden, bundels, stromingen, reacties zijn altijd zeer welkom.
Aldert Willem de Haan vertelde mij dat zijn vader, geboren in Nederlands Indië en als arts opgeleid, bij de marine officier-arts was. Tjaarda Aldert de Haan (1909-1984) was geboren in Makassar op Celebus (zijn vader was rechter in Makassar en had in Leiden het Adatrecht of ongeschreven recht gestudeerd dat in Nederlands Indie gold). In 1935 wordt hij vanuit Nederland uitgestuurd op een marineschip voor 4 jaar naar Nederlands Indië. Dan wordt het oorlog en de kruiser (de Java) waarop hij werkt, wordt door de Japanners tot zinken gebracht in de slag om de Javazee. Hijzelf is op dat moment gelegerd aan wal en in 1942 wordt hij krijgsgevangen genomen. Hij wordt te werk gesteld in een kamp in Thailand bij de aanleg van de Burma-spoorweg. Hij was daar actief vanwege zijn eed als arts aan Hippocrates. Hij werd bij de Japanse artsen gewaardeerd over zijn kennis van tropische ziekten waar ze geen weet van hadden en erg angstig van waren. Hij is zelfs bij afwezigheid van daartoe geschikte officieren een keer kampcommandant geweest.
Aan het einde van de oorlog op 3 mei 1946 wordt het gezin van Tjaarda naar Nederland gerepatrieerd. Tjaarda Aldert de Haan schreef altijd al veel verzen. Bij bijzondere gelegenheden zoals bruiloften, Sinterklaas en geboortes maar ook vrije verzen zoals over zijn tijd in Indië. Tijdens zijn leven publiceert hij drie dichtbundels. Twee in eigen beheer: ‘Zilveren fluit’ (1964) en ‘Gouden munt’ (1975) en ‘Mnémosyné, sprekend verleden’ bij uitgeverij Moesson in Den Haag in 1981. Mnémosyné is een dochter van Uranus en Gaea en een Titanide. Zij is volgens de voorstelling der Griekse fabelleer, de vormster van het menselijk verstand, inzonderheid van het geheugen, welk geestvermogen voor de kennis der schrijfkunst zo bijzonder belangrijk was. (bron: colofon van de dichtbundel).
Deze bundels zijn nergens meer te krijgen. Van de dochter van Tjaarda Aldert de Haan, mevrouw A.M. Schermer – de Haan heb ik een exemplaar van ‘Gouden munt’ gekregen (waar ik heel blij mee ben) en de bundel ‘Mnémosyné’ heb ik in bruikleen gekregen. Uit deze laatste bundel heb ik gekozen voor het gedicht ‘Het spoor’ omdat ik denk dat dit gedicht gaat over een gebeurtenis die de dichter terug voert naar de tijd die hij doorbracht bij de bouw van de Burma-spoorweg.
.
Het spoor
.
Een treurwilg in zijn wintertooi
Zo koud, zo ijzig en zo mooi
Een bruine brug boven donker ijs
Daaronder diepten, zwart en grijs
Een tintelende zon aan een blauwe lucht
In de vroege morgen, geen enkel gerucht
.
Maar zij is des nachts hier voorbij gekomen
Een metgezellin uit mijn bange dromen
.
Ik zag het gebeuren in mijn droom
Een schrijdend fantoom bij de witte boom
En ten teken dat zij daar werkelijk was
Een duidelijk spoor in beijzeld gras
Een spoor dat eensklaps een einde vond
Bij verblekende maan in de morgenstond
.
Zij is hier vannacht voorbij gedreven
Op zoek naar mijn hart, op zoek in mijn leven
.
En nu in de morgen, geen enkel gerucht
Een vriendelijke zon aan de blauwe lucht
Daar vlak bij de boom. het eind van een spoor
Dat plotseling zich in het niets verloor
Of lijkt dat maar zo en is het bedrog
En zijn het mijn eigen schreden toch
.
er blijven geheimen om niet te doorgronden
De stille getuigen, aan tijd gebonden
.
Zij sloeg mij daarheen, een tijdelijke brug
En ik ging op weg, maar keerde weer terug.
.
Frederique Spigt tekent ervoor
Frans Vogel
.
In 2012 verscheen bij uitgeverij Douane een klein maar fijn bundeltje van de Rotterdamse singer/songwriter Frederique Spigt (1957) en de minstens zo Rotterdams geworden dichter, kunstenaar en collagist Frans Vogel (1935 – 2016) getiteld ‘Frederique Spigt tekent ervoor’ een mini-bloemlezing uit de gedichten van Frans Vogel. De twee waren elkaar na een optreden in de Schouwburg tegen gekomen waarop Spigt aan Vogel haar plan om tekeningen bij gedichten van Vogel te maken onthulde. Spicht, die van 1975 tot 1980 Grafisch Ontwerpen aan de Rotterdamse kunstacademie studeerde maakte vroeger al onconventioneel werk (aldus Willem van Drunen, beeldend kunstenaar) en dat paste uitstekend bij de aard van het werk van Vogel. Uit het uitgegeven werk van Vogel selecteerde zij 11 gedichten en tekende daarbij in Oost-Indische inkt 11 visuals met oog voor de woordelijke inhoud van het gedicht. Op de voorkant een ‘sticker’ in geel met de woorden ‘Must have’. Of zoals Vogel op de achterkant zegt: “met dit boekje hebbie onmiskenbaar een must have in handen”.
.
Beknopte ornti(h)opografie van Het Ouwe Noorden
.
Hier is men aardig
in de buurt:
Vinkenstraat en
(ik noem maar
een zijstraat)
Vinkendwarsstraat.
.
Op loopafstand
voor kievit die kuiert:
Rietvinkstraat.
Goed gezien.
.
Nabij gelegen (‘Rust zacht,
dappere dode Dodo!’)
op Crooswijk:
café Vogel, hoek Crooswijk-
sestraat/Linker Rottekade.
Neit al te ver van café
De Kraaienpoot, hoek Crooswijk-
seweg/Isaäc Huberstraat.
.
terwijl café Vink
weer ligt op de hoek van
Noordplein en het Zwaanshals,
op nr. 274 waarvan
(schuin tegenover Witte Zwaanhof
en Ooievaarstraat)
café De Lijster-
met die brutale beo!
.
En de korte Kipstraat?
Eervorige eeuw al gevlogen.
.
Mooi zijn je haren
Adriaan Morriën
.
De dichter, essayist, vertaler en criticus Adriaan Morriën (1912 – 2002) debuteerde in 1935 met een gedicht in het Nederlands-Vlaams literaire tijdschrift Forum. In 1939 verscheen zijn dichtbundel ‘Hartslag’, de eerste van velen. Na de tweede wereldoorlog werkte hij bij Het Parool waar hij literaire beschouwingen, vertalingen en recensies schreef. Hij vertaalde onder meer werken van Albert Camus, Heinrich Böll, Sigmund Freud, Erich Kästner, Choderlos de Laclos, Guy de Maupassant en Pauline Réage.
Hij was redacteur bij Tirade, beoordeelde manuscripten, was bij de oprichting van het Fonds voor de Letteren en was hij adviseur bij uitgeverij De Bezige Bij en G.A. van Oorschot. Bij die laatste uitgeverij verscheen in 1980 zijn dichtbundel ‘Avond in een tuin’. Uit deze bundel het gedicht ‘Mooi zijn je haren’.
.
Mooi zijn je haren
.
Mooi zijn je haren.
En nu het zomer wordt
worden ze blonder, nog blonder.
Je mag de zon wel bedanken.
.
Als je bij mij in bed stapt
ruik ik de geur van ozon.
De bliksem is ingeslagen.
Vriendelijk. Zonder donder.
.
Halina Poświatowska
Liefdespoëzie
.
Halina Poświatowska ( 1935 – 1967) was een Pools dichter die door een ongeneeslijke hartafwijking niet oud is geworden. In 1967 overleed zij na een hartoperatie aan trombo-embolische complicaties. Poświatowska behoort tot de moderne tijd dichters in Polen. Ze debuteerde in 1956 met gedichten in het blad ‘Gazeta Czestochowa’. Hierna volgden drie dichtbundels met titels als ‘Today’ (1963), ‘Ode to hands’ (1966) en postuum ‘One more memory’ (1968).
De belangrijkste motieven van haar poëtische werk zijn de liefde en de dood. Bewust van haar broosheid, heeft Poświatowska herhaaldelijk haar tegenstand tegen het onbegrensde lot uitgesproken. Zij klaagde de onvolmaaktheid van het menselijk lichaam aan, maar ze gebruikte ook elk moment van haar leven. In haar werken negeerde ze haar vrouwelijkheid. Ze schreef over zichzelf en andere vrouwen als heldinnen. Dit alles ingebed in diepe filosofische gedachten. De poëzie van Halina Poświatowska is een studie van de menselijke natuur, van een liefdevolle vrouw en van een vrouw die bewust is van haar sterfelijkheid.
Uit ‘Heb medelijden, tijd’ Poolse poëzie van de twintigste eeuw uit 2003, het gedicht zonder titel in vertaling van Karol Lesman.
.
*
.
Ik ben Julia
ik ben 23 jaar
ooit proefde ik van de liefde
ze smaakte bitter
als een kop zwarte koffie
versterkte
mijn hartslag
prikkelde
mijn levend organisme
wiegde mijn zintuigen
.
ze heeft me verlaten
.
ik ben Julia
op een hoog balkon
hangend
schreeuw ik kom terug
ik roep kom terug
ik bezoedel
mijn gebeten lippen
met de kleur van bloed
.
ze is niet teruggekomen
.
ik ben Julia
ik ben duizend jaar
ik leef-
.


















