Site-archief
Niet van deze wereld
Dichter over dichter
.
Vandaag in de rubriek dichter over dichter, de dichter A. Roland Holst (1888-1976) over de dichter, schrijver, diplomaat Reijnier Flaes (1902-1981). Roland Holst en Flaes waren bevriend en correspondeerde met elkaar. Onder het pseudoniem F.C. Terborgh publiceerde hij in de jaren dertig proza en poëzie in de literaire tijdschriften Helikon, Forum en Groot Nederland. Het werk van F.C. Terborgh is vaak in verband gebracht met dat van J. Slauerhoff, met wie hij bevriend was. Omdat hij als diplomaat vele jaren in het buitenland woonde drong zijn poëzie (en verhalen) maar mondjesmaat door tot het grote publiek.
Zijn literaire oeuvre bleef vrijwel onopgemerkt, totdat hij twee prestigieuze literaire oeuvreprijzen kreeg: de Tollensprijs in 1968 en de Constantijn Huygens-prijs in 1971. Zijn verzameld werk werd gebundeld in 1975-1977.
A. Roland Holst schreef het gedicht ‘Niet van deze wereld’ voor F.C. Terborgh en het werd gepubliceerd in de bundel ‘Vuur in sneeuw’ uit 1969.
.
Niet van deze wereld
.
Voor F.C. Terborgh
.
In zichzelf neuriënd, rondom bespot,
door de straatjeugd bedreigd, ging voor zich heen
de onnoozle, de dorpszot, de kroeg langs, tot
een vlegel hem te na kwam.
.
Toen verscheen
in de open deur een wezen, kennelijk
van hoger orde. Toornende verjoeg
hij het gespuis dat links en rechts de wijk
naar elders nam. Zacht, zonder woorden, sloeg
hij om de onnozele zijn arm, en liep
met zijn beschermeling de dorpsstraat uit,
het open land in, dat in nevel sliep.
.
Langzaam kwam een hoog paard hen tegemoet.
.
Sneeuw en vuur
A. Roland Holst
.
Omdat ik inmiddels meer dan 15 meter poëzie in mijn boekenkasten heb staan (in en op!) weet ik soms niet meer goed welke bundels ik bezit. Staand voor mijn boekenkast word ik dus nog weleens verrast. Vandaag was ik wat aan het zoeken en dan probeer ik tegelijkertijd wat systeem in die meters te krijgen (lukt nog niet erg, ik vrees dat alles er ooit een keer uit en weer in moet), toen ik op het bundeltje ‘Vuur in sneeuw’ van A. Roland Holst (1888-1976) stuitte.
Ik wist bij nader inzien wel dat ik die bundel had maar wat ik erg leuk vond was dat een halve meter verder de liefdescorrespondentie van Ingrid Jonker (1933-1965) en André Brink (1935-2015) stond met de titel ‘Vlam in de sneeuw‘ uit 2015. Blijkbaar is de tegenstelling tussen sneeuw aan de ene kant en vlam/vuur aan de andere kant een interessante voor dichters.
Teruglezend op dit blog zie ik dat ik wel over de bundel ‘Vuur in sneeuw‘ heb geschreven (dat ik de bundel samen met ‘Een winter aan zee’ kocht in een kringloopwinkel) maar dat ik er verder geen gedicht uit gedeeld heb. Daar komt vandaag dus verandering in. ‘Vuur in sneeuw’ uit 1969 bevat gedichten uit de jaren 1966 tot en met 1968 met uitzondering van twee kwatrijnen die uit 1948 komen (wonderlijke keuze).
Wat me opvalt in deze bundel is dat het werk van A. Roland Holst zo divers is. In thematiek maar ook in vorm en lengte. Er staan gedichten in van 5 pagina’s maar ook een gedicht van 4 regels. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om, met al die prozalange teksten van hedendaagse dichters. Juist die verscheidenheid en afwisseling neemt me in voor deze bundel maar natuurlijk ook de taal en de poëzie van A. Roland Holst.
Ik heb gekozen voor een kort gedicht maar met een reden. De titel van het gedicht is, hoewel dus al 54 jaar oud, nog steeds actueel. Lees voor U.S.S.R Rusland en je begrijpt waarom.
.
U.S.A., U.S.S.R., etcetera
.
In water en in wolken werd geschreven,
en ging teloor, de zinspreuk van dit leven.
Doch toornend hakt de wereld in graniet:
‘Ik ben de weg- de rest is om het even’.
.
Schaakgedicht
Xprmntl ptry
.
In Ons Erfdeel, jaargang 16 van 1973 staat een heel aardig artikel over nieuwe Nederlandse poëzie. Het is vooral heel aardig omdat wat toen modern was inmiddels alweer een halve eeuw geleden is.
Het artikel is van Jan van der Vegt (1935). In 1958 debuteerde hij met twee gedichten in het literaire jaarboek Vandaag 5. Hij werkte van 1968 tot 1971 als poëziekritikus voor de Nieuwe Rotterdamse Courant, De Nieuwe Linie en Vrij Nederland en was redacteur van de literaire tijdschriften Contour en Kentering. Ook publiceerde hij biografieën van Hans Andreus, A. Roland Holst, Hendrik de Vries en Jan G. Elburg.
In het artikel in Ins Erfdeel gaat een deel over Konkrete poëzie, dat weliswaar een uitvloeisel is van het Dadaïsme maar in tegenstelling tot het Dadaïsme (dat als protest gericht was op het doorbreken van de verstarring bij kunstenaar en publiek) veel meer esthetisch zijn. Als voorbeeld geeft hij het boekje ‘xprmntl ptry’ van G.J. de Rook uit 1971. In dit boekje staat onder andere een schaakbord met op elk vlak een woord. Door middel van (bijvoorbeeld) de paardensprong kun je zelf een experimenteel gedicht maken. Ik heb dit uitgeprobeerd en kwam na zetten tot een volgend voorbeeld.
.
Later stolt inzet
huist woord, opent genot
staalblauw
hoog licht, hevig ziend
voegt vorm juist kleur
.
Lunchpauzegedichten
Jan Arends
.
Dichter Jan Arends (1925-1974) was ook schrijver en vertaler. Hij heeft een klein oeuvre van verhalen en gedichten nagelaten. Het werk van Jan Arends bevat veel autobiografische elementen en geeft een kritische visie op de Nederlandse maatschappij vanuit een persoonlijk perspectief. Zijn leven (bijvoorbeeld ervaringen met strenge vorst in de hongerwinter van 1944) en zijn literaire werk zijn sterk met elkaar vervlochten. Arends had een zeer complexe en moeilijke jeugd. Op later leeftijd verbleef hij geregeld in psychiatrische inrichtingen al gaat het verhaal dat hij ‘minder gek was’ dan dat hij zich voordeed en kwam een opname in een psychiatrisch ziekenhuis hem soms goed uit in een tijd dat de sociale voorzieningen voornamelijk uit verschillende vormen van liefdadigheid bestonden.
In januari 1944 heeft Jan Arends een eerste gedicht in een illegaal krantje gepubliceerd. Vanaf 1949 wordt af en toe een gedicht van hem gepubliceerd in tijdschriften. Uiteindelijk debuteert hij in 1965 bij De Bezige Bij met de bundel ‘Gedichten’. Als schrijver was hij toen al gedebuteerd met een verhaal in Maatstaf in 1955. Zelf hoorde ik voor het eerst van de schrijver Arends in de jaren ’70 nadat hij met zijn verhalenbundel ‘Keefman’ enig succes had.
Op 21 januari 1974, twee dagen voordat zijn gedichtenbundel ‘Lunchpauzegedichten’ verschijnt, pleegt hij zelfmoord door uit het raam van zijn woning op de vijfde etage van een flat in Amsterdam te springen. In deze bundel staan grillige, donkere maar ook wrang-geestige gedichten. Mijn exemplaar is uit 2015 en een elfde druk waaruit maar blijkt dat zijn werk nog altijd wordt gewaardeerd. Uit deze bundel, met een nawoord van Menno Wigman, koos ik het gedicht gericht aan mededichter A. Roland Holst zonder titel.
.
Voor A. Roland Holst
.
Wat
doet
een man?
.
Hij
geeft de zee
namen.
.
Hij
gaat
naar het strand.
.
Hij
geeft
de zee
een naam.
.
Hij
geeft
zijn taal
aan de zee.
.
Hij
geeft
aan de zee
de mond
van de aarde.
.
Hij
geeft
alle namen
aan de zee.
.
Dankwoord
A. Roland Holst en C.B. Vaandrager
.
Dichters kunnen over van alles dichten, en in de categorie Dichters over dichters plaats ik regelmatig gedichten van dichters die gewijd zijn aan, of over een andere dichter gaan. Wat nog veel vaker voorkomt zijn dichters die dichten over het dichten, over de poëzie. Daar zijn bundels vol van verschenen. Blijkbaar is navelstaren onder dichters een veel voorkomende bezigheid. In 1994 verscheen bij uitgeverij Contact de 666 (toeval?) pagina’s dikke bundel ‘Dichten over dichten’ samengesteld door Atte Jongstra en Arjan Peters, met als ondertitel ‘Een ontwikkelingsgang’ Bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19e en 20ste eeuw.
In deze bundel staan heel veel gedichten over het dichtproces, het voordragen, het schrijven van poëzie, en nog heel veel meer. Om hier twee voorbeelden te geven die, wat mij betreft, heerlijk uit elkaar liggen een gedicht van A. Roland Holst (1888-1976) en een van C.B. Vaandrager (1935-1992). Het gedicht ‘Dankwoord’ van Roland Holst komt uit de bundel ‘Poëzie. dl. I’ uit 1981 en verscheen eerder in Tirade 207 uit 1975. Het gedicht ‘(Receptie)’ van Vaandrager komt uit de bundel ‘Totale poëzie’ ook uit 1981.
.
Dankwoord
.
Mijn ziel moge altijd dankbaar blijven
voor de genade van het woord
dat met mij vecht en aan den lijve
tekeergaat, wie ik toebehoor
en nooit en nimmer kan weerstreven,
dat in de smidse van de taal
het vuur stookt van mijn oude leven
tot aan het slot van mijn verhaal.
.
(Receptie)
.
‘Poëzie’, sta ik te beweren
tegen een paar ongelovige klootzakken
in wandeltoilet, ‘komt niet uit de lucht vallen.’
En ineens zeg komt er, je zou het
poëtiseren kunnen noemen, poëzie
uit de lucht vallen.
Gelukkig dat niemand het zag verder.
.
Van den lust
A. Roland Holst
.
In 1955 verscheen van A. Roland Holst (1888 – 1976), de bundel ‘in ballingschap’ als Ooievaarpocket uit (nummer 168/169), een keuze uit eigen werk herzien en vermeerderd door de dichter zelve. Een fijne bundel voor wie het werk van A. Roland Holst kent maar zeker ook voor wie het werk van deze grote dichter nog onbekend is (al lijkt me dat bijna niet voor te stellen).
In deze bundel maakt hij een keuze uit zijn poëzie (tien dichtbundels), prozawerk en geschreven portretten. Maar de nadruk ligt toch echt op zijn poëzie. De poëzie van A. Roland Holst wordt gekenmerkt door een eigen, plechtige stijl en rijke symboliek, zoals ook in het onderstaande gedicht ‘Van den lust’ te lezen is. Uit het archief met nominaties voor de Nobelprijs voor de Literatuur bij de Zweedse Academie blijkt dat Holst in 1955 en 1961 genomineerd is geweest voor de Nobelprijs maar zoals bekend heeft hij deze niet gewonnen.
Uit de bundel ‘in ballingschap’ nam ik het gedicht ‘Van den lust’ een ogenschijnlijk duidelijk gedicht maar door de gebeeldhouwde taal toch niet eenduidig te lezen.
.
Van den lust
.
Toen ik nog jong was zong
de ziel nog wel alleen,
of het hart, licht en jong,
praatte wat voor zich heen
over een vrouw en haar naam.
Sinds jaren heeft dat uit:
met het bedreigd lichaam,
met het bloed, met de huid
verklaarden zij zich trouw
en hebben zich schrap gezet
tegen den dood; en geen vrouw
lachend van uit haar bed,
betrek ik meer in mijn woord
en zijn hevig bedrijf,
herbergt zij niet, verstoord
binnen de huid van haar lijf,
dien god, dien zij zelf niet weet,
die roept en daagt mij uit
dat ik mij met hem meet
binnen het perk van haar huid,
slaags op den slag van haar bloed
tot hij mij velt en ik beef.
Het is enkel om hem, zijn verwoed
overwinnen: ik bleef
op het bed, houdend mijn mond
als een lijk op de baar,
zo hij mij niet verslond,
levend, met huid en haar.
.
Aan de fontein
J. Slauerhoff
.
In 1930 verscheen voor het eerst de bundel ‘Saturnus’ van Slauerhoff. Dit is de vermeerderde herdruk van ‘Clair-obscur’ een bundel uit 1927. Tenminste dit staat voorin het exemplaar dat ik heb uit 1984. Achterin diezelfde bundel wordt van 1929 gesproken en op Wikipedia staat 1926. Ik vaar in deze op de gegevens van dbnl.org https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=slau001clai01
De gedichten die zijn toegevoegd (en waarmee ‘Clair-Obscur’ dus is vermeerderd) stmmen uit diezelfde periode namelijk 1924-1926. In de bundel ‘Saturnus’staan gedichten van Slauerhoff (1898 – 1936) waaruit een grote belangstelling van de dichter voor het verleden doorklinkt alsmede voor Franse invloeden (Baudelaire, Villon, Verlaine). Naast deze gedichten staan er ‘landelijke gedichten’ in de bundel waaronder het drieluik gedicht ‘Landelijke liefde’ dat in 1927 de poëzieprijs van de stad Amsterdam kreeg. Een poëzieprijs die slechts twee keer (1925 en 1927) aan in totaal 7 dichters met een gedicht is toegekend. Naast Slauerhoff waren dat in 1927 A. Roland Holst, Hendrik Marsman en Jan Greshoff.
Uit de gedichten in deze bundel koos ik het sonnet ‘Aan de fontein’ een gedicht zoals ze heden ten dage niet meer gemaakt worden.
.
Aan de fontein
.
Zij spant haar boezem, achteroverhellend.
Een dubble straal ontspringt de borstkoralen
En valt, uiteengespreide bogen welvend,
Doeltreffend in de ontvangende bokalen.
.
Over wier randen witte kransen wellen.
Er onder zit een nymph bij het ovale
Bassin de droppen – één moment opalen! –
Aandachtig door haar holle hand te tellen.
.
Over haar beeld, in donker water deinend,
Tintlen goudvisschen, roode gloed rondschijnend,
Als diepgezonken vonken van de zon.
.
Stil onder ’t looverruischen, droppelklaatren,
’t Hoofd hoog als overzag ze verre waatren.
Zit de godin bij haar beperkte bron.
.
Proost!
Om een bokaal van wijn
.
Poëzie kan werkelijk over elk onderwerp gaan. Vaak worden gedichten over een bepaald onderwerp bij elkaar gebundeld. Dit soort themabundels zijn populair bij liefhebbers van poëzie en van het desbetreffende thema. Zo zal uitgeverij van Lindonk in 1967 ook gedacht hebben toen ze ‘Om een bokaal vol wijn’ uitgaven met gedichten van dichters rondom het thema Wijn. De bundel met 24 verzen van ‘eigentijdse Nederlandse dichters’ is uitgegeven in het 125ste wijnjaar van Robbers & Van den Hoogen n.v. in Arnhem (en dus niet het 123ste zoals abusievelijk op de website https://www.nederlandsepoezie.org/jl/1967/zz_om_een_bokaal_vol_wijn.html staat te lezen).
Bekende en minder bekende dichters hebben hun medewerking verleend aan deze bundel; van A. Roland Holst, C. Buddingh’ en Hans Andreus tot Jan Engelman, Fem Rutke en Tom Naastepad. In een fraai uitgegeven bundel met fijne harde kaft en illustraties van Kurt Löb en van een voorwoord voorzien door Jan Wit is dit een fijne bundel voor poëzieliefhebbers en ook wijnliefhebbers.
Ik koos voor een gedicht van Ankie Peypers, één van de twee vrouwelijke dichters in deze bundel ( de ander is Ellen Warmond) getiteld ‘Verzoek aan wijn’. Ankie Peypers (1928-2008) debuteerde in 1946 met de bundel ‘Zeventien’, met daarin zeventien jeugdgedichten. In 1951 verscheen haar officiële debuut ‘October’. Sindsdien verschenen gedichtenbundels, vertalingen en enkele romans. In 1972 verscheen de verzamelbundel ‘Gedichten 1951 – 1971’. Als journalist werkte ze voor De Vlam en Het Vrije Volk. Daarnaast was ze medeoprichter van het feministisch-literaire tijdschrift Surplus en publiceerde ze regelmatig over de positie van vrouwen.
.
Verzoek aan wijn
.
Laat je drinken
wij zijn maar een gaarde
waarin dezelfde onrust groeit
die jou deed rijpen
toen je geboorte lange maanden
zomermaanden in de heuvels
werd verwacht
tot eindelijk de dorpelingen
op het dagen nachten durend
feest je loflied zongen
dat je goed was
als je voorgeslacht;
.
laat je drinken
wij zijn maar een gaarde
waarin dezelfde onrust groeit
die een oogstfeest verwacht.
.
Laat je drinken
wie dan jij
moet de verhalen
die ons denken
als in de heuvels
gevangen houdt
vertalen?
.
Rijmenderwijs
Jan Prins
.
In 1964-1965 werden op de schoolradio (ja die bestond toen) gedichten voorgelezen. De Stichting Nederlandse Schoolradio bracht in 1965 het bundeltje ‘Rijmenderwijs’ uit met de gedichten die op de radio werden voorgedragen. Samensteller was Jaap Maarleveld. In dit mooi geïllustreerde bundeltje staan vele grote namen zoals Willem Elsschot, Bertus Aafjes, A. Roland Holst, H. Marsman en Leo Vroman en Jan Prins.
Jan Prins (1876 – 1948) was een Rotterdamse dichter die actief was in de kring rond het tijdschrift ‘De Beweging’ van Albert Verwey. Prins (pseudoniem van Christiaan Louis Schepp) debuteerde in 1903. Zijn eerste dichtbundel verschijnt in 1911 en is getiteld ‘Tochten’. Prins vertaalde vele gedichten en in zijn eigen werk komt de liefde voor zijn geboortestad Rotterdam regelmatig voorbij. Of hij voor het gedicht ‘De zwerver’ uit ‘Rijmenderwijs’ inspiratie heeft opgedaan in Rotterdam is onduidelijk.
.
De zwerver
.
Door de leegen kouden akker
Loopt een oude, arme stakker,
Zoekend in den harde grond
Of-ie geen petatters vond.
.
Wroetend gaan de zwarte handen,
Klapperend de zwarte tanden,
Gulzig glimt de grauwe mond
Of-ie geen petatters vond.
In de avond nog, bedrogen,
Ging de moede schim gebogen,
Kroop de zwarte schaduw rond
Of-ie geen petatters vond.
.
En alvorens te beginnen
Aan het maal, zei de bazinne
Hoe een groote, vreemde hond
Zocht, of-ie petatters vond
.
Een winter aan zee
A. Roland Holst
.
Bij de kringloopwinkel kocht ik twee kleine bundeltjes van A. Roland Holst; ‘Vuur in sneeuw’ en ‘Een winter aan zee’. Deze laatste is in 1961 uitgegeven als Ooievaar pocket 127 en beslaat een lang gedicht in 10 hoofdstukken weer onderverdeeld in delen. ‘Een winter aan zee’ wordt beheerst door drie motieven:
- Een vrouw van thans, die voor de ‘ik’ een tijdlang aan zee in levende lijve de bezielde schoonheid was.
- Helena van Troje, van wie, opgeroepen door de herinnering aan die eerste vrouw, het beeld en de betekenis de achtergrond bepalen.
- De wereld van thans, zoals zij gezien en ervaren wordt vanuit het verlangen, of het heimwee.
In elk van de tien afdelingen of hoofdstukken overheerst één van deze motieven.
Dit is afdeling of hoofdstuk VII in twee delen en heeft de wereld van thans als motief.
.
VII
.
Soms heerst in een duinkom
omtrent vroeg vallend donker
een zwijge’ als van rondom
daar wachtenden. De eenzame
die, in zichzelf verzonken,
daar binnenkomt, vertraagt
zijn pas, door wat geen namen
benoemen thans belaagd.
.
Dit is de plek: wantrouwen
ontzenuwt hier den moed
tot inkeer: in dit nauwe
duindal komt het wel voor,
dat men zichzelf ontmoet,
en aanziet, en moet lezen
in de andre blik. Dit oord
suizelt van angst en vrezen.
.
















