Site-archief

Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren

Umberto Saba

.

Wanneer het bijna Poëzieweek is en ik voor mijn boekenkast sta en daar de bundel ‘Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren’ zie staan word ik vanzelf nieuwsgierig. Tenslotte is de natuur het thema van deze Poëzieweek. In 1990 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker de dikke bundel met die titel, met als ondertitel ‘De Westeuropese poëzie in honderd gedichten’. Niks natuur dus.

In de bundel gedichten van honderd vertaalde gedichten van West Europese dichters door de eeuwen heen bijeengebracht door Peter Verstegen. In zijn voorwoord schrijft Peter dat het hier toch vooral poëzie betreft primair uit het Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans. De andere taalgebieden zijn naar zijn mening steeds te klein om vertaald te worden. Nu is daar best iets tegen in te brengen maar in grove lijnen heeft hij wel een punt, zeker als het om bekende en beroemde dichters en gedichten gaat.

Daarom dus ook veel bekende namen als Goethe, Heine, Rilke, Rimbaud, Verlaine, Yeats, Auden, Keats en Shakespeare. Maar ook wat minder bekende namen als bijvoorbeeld de Italiaanse dichter Umberto Saba (1883 – 1957). De gedichten van Saba kenmerken zich door soms banale, soms uiterst verfijnde beeldentaal. Vaak vormen zijn dochter Lina of andere familieleden het onderwerp, maar hoogtepunten in zijn werk zijn de gedichten waarin hij zijn gevoelens ten aanzien van mannen uit.

In de bundel staat het gedicht ‘La Capra’ of ‘De geit’ en in het kader van het thema van de Poëzieweek koos ik voor dit gedicht, al heeft het gedicht een veel diepere lading. De half Joodse Saba leidt tijdens zijn leven aan vele psychische problemen.

.

De geit

.

Ik heb met een geit staan praten.

Alleen in de wei, van het grazen zat,

en van de regen druipend nat,

stond zij aan een lijn en blaatte.

.

Dat gelijkblijvend blaten was aan mijn

verdriet verwant. Ik antwoordde, eerst voor

de grap, toen omdat pijn er steeds zal zijn

en maar één stem heeft, zonder onderscheid.

Die stem klonk door

in de klacht van een eenzame geit.

.

Uit een geit die joodse trekken heeft

klonk het klagen van alle andere pijn,

al het andere dat leeft.

.

 

Kort maar krachtig

The Red Wheelbarrow

.

Op de website https://lithub.com/ is een artikel gewijd aan de 32 meest iconische gedichten geschreven in de Engelse taal. Het eerst genoemde gedicht is ‘The Red Wheelbarrow’ van William Carlos Williams. William Carlos Williams (1883 – 1963) is een van de belangrijke Amerikaanse dichters van de eerste helft van de 20e eeuw. Op het eerste gezicht een kort gedichtje over een natte kruiwagen en witte kippen. Dat is de platte versie, maar waarom staat zo’n gedicht dan toch zo hoog op de lijst van meest iconische gedichten in de Engelse taal? Het antwoord daarop vond ik op http://www.inquiriesjournal.com/ Voor het gemak heb ik de uitleg vertaald.

Het gedicht ‘The Red Wheelbarrow’ bevat vier strofen van twee regels waarin de eerste regel drie woorden bevat en de tweede een woord met twee lettergrepen. Met vier strofen beschrijft het gedicht tot in detail niet alleen een kruiwagen, maar een hele scène, een moment dat vastzit in de tijd. De vorm van Williams in het gedicht bereikt dit door de vreemde breekpunten te gebruiken om bepaalde woorden te benadrukken en de woorden en hun ritmes voor zichzelf te laten werken.

De eerste strofe,’so much depends / upon’ ( ‘zoveel hangt af / van’)  illustreert dit door het oog en de geest van de lezer af te leiden van het woord ‘upon’. De ernst van de situatie trekt de lezer naar binnen ondanks dat hij het niet eens weet (tenzij men dit afleidt uit de titel) waar zoveel van afhangt. Het werkwoord ‘depends’ gooit de lezer in het diepe van zoveel, en de spreker biedt ons de strohalm waarmee we naar verwachting terug naar de realiteit moeten klimmen. Maar dat gebeurd natuurlijk op de voorwaarden van Williams.

Daarna komt de kruiwagen of the wheelbarrow. Maar dit woord wordt afgebroken ‘Wheel / barrow’ waardoor je gaat denken dat er betekenis schuilgaat achter deze afbreking. Tot nu toe weet de lezer alleen dat er een rode kruiwagen is waar blijkbaar veel van afhangt, en toch wordt er door de vorm die  Williams aanbrengt een belang aan de kruiwagen gehecht dat anders moeilijk uit te leggen zou zijn.

De derde strofe geeft ons eindelijk het vermoeden van het punt van de spreker: de kruiwagen is “geglazuurd met regen / water”. Het woord ‘geglazuurd’ impliceert iets hards, glanzends en nieuws, en het woord regen versterkt de implicatie dat het onlangs heeft geregend en dat een nieuwe kruiwagen lichtjes is versierd met regendruppels – als hij oud en verroest was, zou de regen hebben hem een ​​vochtig en karmozijnrood uiterlijk gegeven, maar de kruiwagen is niet alleen glanzend en nieuw, er is ook een soort licht dat hem verlicht. De beknoptheid en lichtheid van de vorm van het gedicht manifesteert zich in de lichtzinnigheid van het gecreëerde beeld.

De laatste strofe maakt het plaatje compleet: beside the white / chicken (naast de witte/ kippen) impliceert een landelijke omgeving, de aanwezigheid van leven, en tenslotte de inkapseling van het beeld in zichzelf. De eerste regel bevat het rijm en de lichtheid van de situatie. De woorden zelf vervolledigen het fysieke idee: de kippen die zich tijdens de storm verstopten, keren terug bij het zien van het licht dat de kruiwagen verlicht. Eenmaal doodsbang voor de krachten van de natuur, ontdekken ze dat een dergelijk fenomeen de glinsterende schoonheid van hun wereld alleen maar accentueert. Het wordt duidelijk dat het belangrijkste deel van het gedicht niet eens wordt genoemd: het licht dat terugkeert naar het land en harmonie terugbrengt in de mens en de natuurlijke wereld. Maar belangrijker dan de letterlijke betekenis van deze strofe is het feit dat het zijn eigen boodschap belichaamt: het gedicht begint met twee sterke beats en twee jambes (een versvoet met onbeklemtoonde en korte lettergrepen, gevolgd door een lange en beklemtoonde lettergreep in een enkele regel van een gedicht), en zo eindigt het. Terwijl de woorden van de middelste strofen onstuimig worden doorbroken door de vorm van het gedicht, staan ​​de eerste en laatste strofe als coherente en doelgerichte zinnen. Het gedicht, één zin over een rode kruiwagen, heeft het thema opgeleverd dat het leven, hoewel turbulent, bedrieglijk complex en soms angstaanjagend, oplost in doel en schoonheid. Door zijn vorm wordt het gedicht zichzelf: een baken van nieuw groen licht dat door onweerswolken breekt en de bombastische schoonheid van een nieuwe rode kruiwagen en enkele kippen ontketent.

.

The Red Wheelbarrow

.

so much depends
upon
.
a red wheel
barrow
.
glazed with rain
water
.
beside the white
chickens
.

Klankdicht

Antony Kok

.

Als de dichter Antony Kok (1882-1969) al bekend is bij de poëzieliefhebber dan is dat als medeoprichter van het internationaal vermaarde kunsttijdschrift De Stijl en de schrijver van één gedicht: ‘Nachtkroeg’. De bekendheid van ‘Nachtkroeg’ is te danken aan Paul Rodenko, die het gedicht in 1954 opnam in zijn bloemlezing uit de poëzie der avant-garde: Nieuwe griffels schone leien. Op 17 maart 2013 schreef ik over deze bundel en mijn bijzondere exemplaar https://woutervanheiningen.wordpress.com/2013/03/17/nieuwe-griffels-schone-leien/. Inderdtijd was Kok daar toen wel blij mee. Hij had er zich al bij neergelegd dat zijn literaire werk in de vergetelheid zou raken.

In de periode tussen 1915 en 1923 stortte Kok zich in het avontuur van de experimentele literatuur. Dit werd mede veroorzaakt door zijn vriendschap met schilder, architect en schrijver Theo van Doesburg (1883-1931).  Vanaf het begin hebben ze in een briefwisseling elkaars ideeën over kunst en literatuur toevertrouwd. Van Doesburg probeerde zijn vriend tot grotere literaire prestaties te stimuleren. Op 11 februari 1916 schrijft hij aan Antony Kok: ‘Verzen lezen is verzen luisteren. Men leest de woorden en luistert naar den zin er van in zijn binnenste. Zoo heb ik je verzen gelezen: beluisterd’. Maar Van Doesburg wil meer van Kok: ‘ Je verzen zeiden me niet genoeg. Stuur mij verzen, die mij brengen, waar geen sterveling geweest is. Stuur mij verzen, die mij optillen van mijn stoel en mij plaatsen in den hemel. Naar zulke verzen snak ik!’

In 1920 schreven Piet Mondriaan, Theo van Doesburg en Antony Kok hun ideeën op in ‘De Stijl’ een manifest over de literatuur: over de oude en de nieuwe kunst, het individuele versus het universele en de hervorming van de kunst en cultuur. Op alle gebieden van de kunst en cultuur dus ook op die van de poëzie. Het gedicht ‘Klanken’ uit 1916 is een typisch voorbeeld van de beoogde nieuwe poëzie. In een aantekening geeft Kok aan dat hij de op straat door een voorbijganger uitgesproken zin: ‘De straat daar rechts daar zullen we heen’ verstond als ‘Statewets da wubbel dahee’.

.

 

Achterwaarts

Bijna vergeten dichters

.

Henricus Wijbrandus Jacobus Maria Keuls, of zoals zijn dichtersnaam luidde H.W.J.M. Keuls (1883 – 1968) was in zijn tijd een redelijk succesvol en bekend dichter en vertaler. Zo schreef en publiceerde hij tussen 1920 en 1962 elf poëziebundels en 4 vertaalde bundels. Hij vertaalde werk van o.a. Dante, T.S. Elliot en Pirandello. Voor zijn werk ontving hij de Tollensprijs (1948), de Martinus Nijhoffprijs (1957) en de P.C. Hooftprijs (1961).

Keuls behoorde niet tot een groep dichters (dat wilde hij niet en vond het eigenlijk maar een onzinnig onderscheid), hij werd geïnspireerd door Kloos en Gorter en vooral ook door Franse dichters als Beaudelaire en Verlaine. In 1925 verscheen een interview met hem in het onafhankelijk literair tijdschrift ‘Den Gulden Winckel’ dat de ondertitel droeg ‘Maandschrift voor de Boekenvrienden in Groot-Nederland’ waarin hij spreekt over zijn poëzie , zijn werk als criticus en zijn inspiratiebronnen https://www.dbnl.org/tekst/_gul001192501_01/_gul001192501_01_0055.php

Ik ben in het bezit van zijn laatste bundel ‘Achterwaarts’ uit 1964 waarin naast zijn eigen gedichten ook een aantal door hem vertaalde gedichten zijn opgenomen. Zoals het gedicht ‘Rondeel’ van de Franse dichter Charles d’Orléans (1391 – 1465) die beschouwd werd als één van de beste Franse dichters in de hoofse traditie.

.

Rondeel

.

Nu de blijdschap ging verloren

Deze mei, kleed ik mij zwart.

Zo verdrietig werd mijn hart

Dat ik moet zijn zuchten horen;

Ik gedraag mij naar behoren

Tonend het gewaad der smart.

Nu de blijdschap ging verloren

Deze mei, kleed ik mij zwart.

Ach niets kan mij nog bekoren,

’t Is de tijd die ons benart,

Stage regen ons verstart

En de dag blijft ongeboren,

Nu de blijdschap ging verloren.

.

Voordracht tijdens Allerzielen

Dop Bles

.

Op vrijdag 2 november aanstaande wordt op Begraafplaats Oud Eik en Duinen voor de derde keer ‘Dichter bij de Dood’ georganiseerd. Vanaf 18.30 kunnen bezoekers aan deze prachtige oude begraafplaats gratis genieten van dichters en muzikanten. Ook ik zal hier voordragen. Elke dichter adopteert een bekende schrijver of dichter die hier begraven ligt. Ik heb voor een minder bekende dichter gekozen namelijk de dichter Dop Bles. Van hem zal ik een gedicht voordragen en van mijzelf een gedicht over de dood. De ingang van Oud Eik en Duinen bevind zich aan de Laan van eik en Duinen 40 in Den Haag.

Adolf Bles, Nederlands dichter en (toneel)schrijver (1883 – 1940) was een leerling van de dichter J.H. Leopold. Hij werd boekhandelaar en schreef kritieken en scheppend proza onder verschillende pseudoniemen: A. Dolfers, J.Th. Ring en R. Buci. Onder de naam Ronselaar Brevier publiceerde hij een reeks stijlparodieën onder de titel ‘Schrijven zoals’ (1915). Eerder debuteerde hij onder het pseudoniem Ina de Wilde met de roman Mijn dagboek (1905).
Met zijn poëzie behoorde Bles tot de humanitair-expressionisten. Hij was bevriend met de schilder Mondriaan die hem in contact bracht met De Stijl. Voor De Stem schreef hij toneelkritieken. Hij heeft ook zelf toneel geschreven: Levensdrang(1916) en Narcose (1921). Tijdens een verblijf in Parijs schreef hij modernistische gedichten, gebundeld in Parijsche verzen (1923). Uit deze bundel het gedicht ‘Een verdoolde’.

.

Een verdoolde

.
Nu is zij dood – –
ze was van mij,
ze leefde jaren aan mijn zij
en kende nauwelijks mijn taal;
haar leven was een vreemd verhaal.
Zij kwam een avond met een lach
en bleef ook na de eerste dag;
zij is mij met een lach verschenen,
na vele tranen ging zij henen;
ik gaf haar meer dan kleed en brood…
Nu is zij dood!

Nu is zij dood – –
haar kleine hart
kan niet meer zeggen wat het mart,
en beide ogen zijn gedoofd;
‘k heb in hun gloed heel lang geloofd;
haar lippen zijn van klank ontdaan,
nu zij voor goed is heen gegaan.
Zo sluipend stil is zij verdwenen;
zij ging voor altijd van mij henen
het leven in, dat flonk’ring bood…
Nu is zij dood!
.

Neerlands Dichterschat

De poëzie van de 19e eeuw

.

Een nieuwe aanwinst in mijn poëziecollectie is een lijvige bundel ‘saamgebracht door F.H. van Leent’, een vierde veel vermeerderde druk van uitgeverij H.J.W. Becht uit Amsterdam. Een klein dik boek met een lederen omslag en goudkleurige zijkanten. Uit welk jaar deze bundel komt kon ik niet achterhalen (waarschijnlijk rond de eeuwwisseling van 1900) maar het is een bijzonder werk. Veel, voor mij onbekende dichters zijn vertegenwoordigd in deze bundel maar een enkele naam ken ik zoals Alberdingk Thijm, Louis Couperus, Herman Heijermans, Multatuli, Potgieter en Tollens.

Ruim 450 pagina’s 19e eeuwse poëzie. Ik heb gekozen voor een vrouwelijke dichter Hélène Swarth (1859 – 1941) die wordt gerekend tot de Tachtigers. Wikipedia zegt over haar: “Hélène Swarth was tot op hoge leeftijd productief. Haar werk is enigszins ongelijk, maar in haar beste gedichten toont zij zich de evenknie van de andere vooraanstaande Tachtigers. Door haar zuiverheid van uitdrukking bereikte zij een opvallende eenheid van vorm en inhoud, terwijl anderzijds haar grote zintuiglijke ontvankelijkheid aan haar beste werk een kosmisch-religieuze inslag geeft.”

.

Uit ‘Eenzame bloemen’ uit 1883, het gedicht (Sonnet nummer) ‘I’ (uit Drie Sonnetten).

.

I

.

De zon bestrooit den blauwen vijverplas

Met gansch een vloed topazen en robijnen,

De zoele wind, alvorens weg te kwijnen,

Beweegt de bloemen van het oevergras.

.

Een zachte golving van gebroken lijnen

Zweeft in den vijver, trouw als spiegelglas,

Waar muggen zwermen tusschen ’t struikgewas

En gouden wolkjes komen en verdwijnen.

.

De roode stralen vloeien, drop bij drop,

Langs grijze wilg en bruinen beukentop,

Op ’t siddrend loof der popels en der elzen.

.

Traag  zinkt de zon in ’t purper wolkengraf,

Alsof haar avondkus de wijding gaf

Aan aarde en hemel die elkaar omhelzen.

.

IMG_3157

 

Erts

Een bloemlezing uit de poëzie van heden

.

vandaag uit mijn boekenkast een bloemlezing uit 1955 ‘ mede samengesteld ten behoeve van literatuuronderricht op de middelbare scholen’ door Bert Voeten. Aardig aan deze bundel is dat de dichters in volgorde van geboortejaar worden opgevoerd waarbij de ‘jongste’ uit 1930 stamt namelijk Ellen Warmond en de oudste van 1883 H.W.J.M. Keuls.

veel bekende namen maar ook een aantal dichters waar ik nog niet eerder van gehoord had zoals Jan Wit, W.J. van der Molen, J. Valentin en Nes Tergast.

Van Ellen Warmond het gedicht ‘Naar men zegt’ uit deze bloemlezing.

.

Naar men zegt

.

Naar men zegt is dit

het leven der wijzen:

.

niet meer bewegen stilstaan als een berg

zeer ouderwetse liefdesbrieven lezen

een kerkboek copiëren zonder lachen

bij willekeurige voorbijgangers

naar hun gezondheid informeren

.

1 boek bezitten met het alfabet

letter voor letter op een ander blad geschreven

daar lang in lezen

dan tevreden als een varen

het lichaam samenvouwen

en gaan slapen.

.

erts

%d bloggers liken dit: