Site-archief

Mijn lievelingsuitrusting

Daniël Dee

.

Bij het poëziepodium De Groene Fee kocht ik de bundel ‘Vierendeel’ uit 2005 van de Rotterdamse dichter Daniël Dee (1975). Nu had ik al het vage gevoel dat ik de bundel al in bezit had (klopte, bij thuiskomst geconstateerd) maar alsnog een goede reden de bundel weer eens door te lezen. Ik deelde al eens een gedicht uit deze bundel naar aanleiding van de bijdrage die Daniël leverde voor MUGzine #2, de eerste MUGzine waarin dichters gevraagd werd bij te dragen.

Na lezing van ‘Vierendeel’, een fraaie maar bescheiden (in omvang) bundel, bleef ik wat langer hangen bij het gedicht ‘Mijn lievelingsuitrusting’. Ik vind dit een typisch Daniël Dee-gedicht, ik hoor het hem bij wijze van spreken voordragen. Genoeg reden om dit gedicht hier met jullie te delen. En die dubbele bundel? Die vindt zijn weg wel naar een nieuwe poëzieliefhebber.

.

Mijn lievelingsuitrusting

.

geen herriejuwelen lippenstifttics maar ingesmeerde

dragende benen tot aan haar zoet taboetje het sleutelgat

in haar bolle buikje peeping hole dronkenmakende roemer

maar anders het zijn de woorden niet hoe verover ik je

hart en ja ja ja ook je onderbuik zing ik voor haar

een leven lang te weinig want er is nog zoveel meer

vogelvrij privé-terrein

.

Favoriet Fins

Sirkka Turkka

.

In een post over vrouwelijke schrijvers op Facebook lees ik dat de favoriete dichter van schrijfster Heleen van Royen de Finse dichter Sirkka Turkka is. Nu kende ik deze dichter niet dus ik ben op zoek gegaan.

Finland is, al zou je dat misschien niet denken, een tweetalig land. Van oudsher was het Zweeds de taal van de heersende klasse en de culturele elite. Het Fins werd gesproken door de boerenbevolking die wel degelijk een eigen literaire cultuur bezat: de grootste verzameling orale poëzie ter wereld ligt waarschijnlijk in de archieven van het Genootschap voor Finse literatuur in Helsinki.

Er zijn dus wel degelijk vele goede Finse dichters. Een van die dichters id Sirkka Turkka (1939-2021). Haar gedichten beschrijven de menselijke emoties die verbonden zijn met de dood, vervreemding en eenzaamheid. Turkka gebruikt veelvuldig beelden uit de natuur in haar gedichten, en het is er vaak donker, duister en grijs, avond en nacht. Hoewel ze door de vele lagen niet altijd eenvoudig te verklaren zijn, zijn Turkka’s gedichten allesbehalve zwaar en hebben ze een heldere en oprechte toon.

Sirkka Turkka debuteerde in 1973 met de bundel ‘Huone avaruudessa‘ (Een kamer in de ruimte). Ze stond op Poetry International in Rotterdam en ze ontving voor haar poëzie de Finlandia-prijs in 1987 en de Eino Leino-prijs (voor haar hele oeuvre) in 2000. Uit ‘De hond zingt in zijn slaap’ uit 2005 in een vertaling van Adriaan van der Hoeven en met een nawoord van Tonnus Oosterhoff, komt het onderstaande gedicht.

.

Alleen, ging in verwondering een herfstbloem,
zat op de tak van een boom zwijgend
een bedrupte vogel,
een waardige gast, ver uit het Oosten.
En ’s nachts, precies achter mijn raam,
gleed een grote eland in slaap,
als een groot verdriet, een boodschapper
van dat er nu gewoon iets voorbij is,
en dat er nu gewoon iets begint.
.
De sterren lijken weer een huilerige ballade, en iedere avond
stemmen de honden hun gebarsten violen.
Ik geef het verdriet geen ruimte,
laat het niet dichtbij komen.
Duizend meter sneeuw op mijn hart.
Ik mompel veel in mezelf, op straat
zing ik hardop.
Ik zie mezelf soms in het voorbijgaan, met een hoed op, prima voer
voor de wind, en een scheve gedachte.
Ik praat over de dood als ik het leven bedoel. Gooi m’n papieren
door elkaar, heb geen enkele theorie, alleen een vloekende hond.
Als ik om een borrel vraag, krijg ik een ijsje,
misschien ben ik toch een Spanjaard, met zo’n lage
haargrens, nee echt:
ik ben niet van hier, denk ik.
Ik zweet, probeer te praten, af en toe
tril ik weer.
Bijna meer dan dat ik moet sterven betreur ik dat ik geboren ben.
En alles wat ik vraag
is duizend meter sneeuw op mijn hart.
.
Ik ben dunner geworden, bij mijn weten. Maar hoe.
Op mijn rechter duim heb ik
de tekens van een paard en een hond.
Het ene van het hoefmes, het andere
van een hoektand.
Het leven groeit uit littekens
en het hart is een open massagraf
vol grijs loden tranen,
in de wind klapperende identiteitsplaatjes.
In het najaar, als de kalkoenen geslacht worden,
rijd ik altijd met vier honden, de vijfde
huppelt aan de lijn als een reservepaard,
als een koude wind de bossen schoonveegt en
op de akkers de goed bewaakte vuren branden.
De paarden van de dood zijn vurig,
klein en venijnig, en de herfstwind
rood als bloed, als de lijsterbessen.
En aan de hemel een donkere wolk als een tengere jongen
die wil trouwen.
Trouwens, de wolk wordt opgestuwd als een scheve tand.
Mijn God, hoe wij niet reden, langs de weg
verwanten suizend als lege hulzen,
het schuim spatte van de sterren, de hemel
als de bodem van een fles, voorbij fluit
één enkele baal ter grootte van een akker.
Wij reden naar het huis van het Grote Zwijn,
wij hadden haast: dokter, dokter
de haas is ziek.
Afschuwelijke kolendamp in het huis van dat zwijn,
hij draaide zijn vrouw in de muur:
één zwaai, maar twee schaduwen.
Daarom gingen zijn dijen uiteen, spreidden zich
in een kosmische kikkerstand.
Haar pijn steeg op ten hemel, deed de
spanten en balken trillen, doofde de sterren.
Vergeleken met haar pijn, mijn God, is wat je zegt
niet meer dan een vuil veertje.
.
Wij rijden onder de grote nacht en het onweer.
De riemhond, het vicepaard, hinkt,
roept in zichzelf:
ook ik heb gevoelens, poëzie in mijn hoofd,
er staan kleverige flessen en vingerafdrukken in het ijs.
Zo is de weg van een gekerstende
geplaveid met eieren, zijn leven
gezegend met bruine schapen.
Wij rijden van nacht naar dag, totdat een
droom met een schok ontwaakt.
En het is weer zomer en de seringen bloeien weer.
En de mouw van de bediende hangt
zoals gewoonlijk in de koffie
en in een prieeltje in de buurt zitten
de resterende Russische intellectuelen vrolijk te mompelen.
En ik wil dat jij
tenslotte trilt,
als het meer nat van de regen
de zomer vleugels geeft,
de zwanen.
Als ze nog even boven
de bomen in het park,
boven het alom geliefde goud
blijven hangen.
Als hun kleur
al witter is dan sneeuw,
witter dan de kleur van scheiding.
.
Ik vond het pootje van een haas op het erf
wit en stil
als een bloem op een graf.
Op de weg vond ik het gewei van een eland,
juist uitgebot,
en in het bos een kreupele eekhoorn,
voordat ik hem van hier de leegte in liet suizen
vouwde hij zijn kleine achterpoten in gebed.
Onder een cotoneaster vond ik
een uitgeholde valk
zijn vleugels gespreid in de wind.
In mijn zak had ik verweesde, gewonde
stenen, op mijn schouders de dood van menig dier.
Ik wist: spoedig begint het zacht te sneeuwen,
als lelies, spoedig is ons rust vergund,
en als teken van liefde valt er
een gebroken kruis op de trap van de winter
als een zwarte tak.
.
Het is avond geworden. Alsof er een vleugel
voor de dag is getrokken.
Met opgetrokken ooglid, wenkbrauw,
stijve nekwervel ga ik
door het leven, augur.
Een aureool van modder glinstert
om de snuit van mijn hond.
En een beurs voor ten minste honderd jaar
                     vanaf nu.
.
Een raaf op schoot. Ziedaar.
Wat mij opstandig maakte.
Het is als de geur van een roos, die je niet vergeet.
Deze vleugelbewegingen en kreten.
En de hielslagen in de brand
van de ondergaande zon.
.
Ik kwam door het donkere bos, door de sneeuw.
Zo ongeveer als Tapani Löfving,
met zijn schoenen achterstevoren, om de dood niet te ontmoeten,
de dood zou vlekken in het zachte vlees slaan.
Ach moeder, ach broer, waar je nu ook maar bent.
Vader, die lang geleden op een zonnige dag
lang en smal
tegen de vleugel van een vliegtuig geleund stond.
Blijf daar nog, wacht daar nog even.
Een onzichtbare glimlach op je gezicht,
in je handen en je ogen het licht van de dood.

.

Toen ik dood was (een versje)

Wim Hofman

.

De laatste tijd lees ik wat meer dichters op leeftijd. Ik weet niet wat daar de reden voor is (misschien is er helemaal geen reden maar is het toeval) maar ik merk dat ik geïnteresseerd ben in juist het wat oudere werk van oudere dichters. Zo las ik de afgelopen week in de bundel ‘Je bent mijn liefste woord’ gedichten voor bijzondere momenten uit 2015, een gedicht van schrijver, illustrator, beeldend kunstenaar en dichter Wim Hofman (1941).

Ik ken Wim als dichter al veel langer hoewel de meeste mensen hem vooral zullen kennen van zijn kinderboeken als ‘Wim’ uit 1977 en ‘Aap en beer’ uit 1984. Wim ken ik ook omdat hij een bijdrage schreef voor MUGzine #12. In die editie is naast werk van hem ook poëzie opgenomen van Anton Korteweg, Jana Beranová (die de Anna Blamanprijs heeft gekregen vorige week) en de Vlaamse dichter Amina Belôrf. In diezelfde editie zijn foto’s opgenomen van fotograaf Scarlett Hooft Graafland, die op dit moment een grote en mooie  overzichtstentoonstelling heeft in het nieuwste rijksmuseum van Nederland Panorama Mesdag.

Terug naar het gedicht van Wim in ‘Je bent mijn liefste woord’ dat als titel draagt ‘Toen ik dood was (een  versje)’. Het gedicht werd overgenomen uit zijn bundel ‘Na de storm’ uit 2005. Het bijzondere aan dit gedicht , vind ik, dat het door de toevoeging (een versje) lijkt alsof het een kinderversje is. Maar niets is minder waar. Het begint als versje maar de laatste twee strofen lopen daarbij uit de pas. Ook het onderwerp is nou niet direct iets voor een versje. Oordeel zelf.

.

Toen ik dood was (een versje)

.

toen ik dood was gingen jullie naar huis

en jullie ruimden alles op

schelpen stenen scherven gruis

.

gordijnen deuren en ramen open

in mijn bed een inktzwarte vlek

in de kast kakelden papieren

niets stond op zijn plek

.

mijn stoel was al kilometers ver

een stofwolkje op de oude straatweg

.

op tafel een taart zonder kaarsjes

maar met een kersje voor ieder een kersje

.

De bol is rond

Michael Tedja

.

De in Rotterdam geboren maar in Vlaardingen opgegroeide, schrijver, dichter, beeldend kunstenaar en curator Michael Tedja (1971) is niet alleen een zeer veelzijdig man maar ook echt een kunstenaar. Ik leid dat af aan zijn oeuvre maar ook aan het feit dat hij in woorden zijn universum heeft benoemd. Of zoals hij het noemt de fictieve ruimte waarbinnen zijn beeldend werk, zijn poëzie en proza samenkomen. Hij noemt dit Het Holarium. Deze virtuele ruimte bestaat uit een systeem opgebouwd uit fragmenten van taal, ritme en onderzoek die samen een coherente entiteit vormen. Het verzamelen van deze fragmenten wordt door hem ‘aquaholisme’ genoemd, net als ‘Holarium’ een samenvoeging van de woorden aquarium en holisme (het zoeken naar verbindingen die losse eigenschappen tot één geheel maken). Het Holarium was ook de titel van zijn eerste solotentoonstelling in Museum Jan Cunen in Oss in 2002.

Tedja debuteerde als dichter in 2005 met de bundel ‘De aquaholist’ bij de Rotterdamse uitgeverij Sea Urchin, een uitgeverij gespecialiseerd in ‘historical avant-garde and counterculture’, met gedichten en prozagedichten. In 2013 verschijnt zijn tweede bundel met de titel ‘Tot hier en verder’. De titel is gebaseerd op de betekenis van de naam Tedja. Deze betekent in het Surinaams: tot hier. Te = tot, en dja = hier. In 2015 verschijnt de bundel ‘Regen’ dat afkomst en racisme als thema heeft.

En nu, dit jaar verschijnt zijn bundel ‘Lift’, een ‘eigenzinnig en gelaagd kunstwerk dat een kritische blik biedt op de samenleving.  Tedja kreeg voor zijn literaire werk de Sybren Poletprijs (2021) en de Jana Beranováprijs 2020. Uit zijn laatste bundel ‘Lift’ heb ik een gedicht gekozen waarin de lift een centrale rol speelt.

.

Het verschil tussen

rijk en arm was als koren op het

mechaniek. De

relaties tussen de flatbewoners.

.

Ik wilde die

relatiegeschiedenis omverwerpen, het mechaniek

van de lift veranderen

en opbouwen

met ronde informatie

in de vorm van een wereldbol

.

De wereldbol was eindig

en oneindig, universeel en persoonlijk.

.

Net zoals de bollen,

die altijd bol waren, waar

ik die ook liet staan of aan ophing.

De cirkel was bol

en die was rond.

.

Station

Dubbelgedicht

.

In de categorie vandaag twee gedichten over een station, een treinstation wel te verstaan. Ik heb al eerder een dubbelgedicht gewijd aan het centraal station / metrostation maar vandaag zijn de titels van beide gedichten exact hetzelfde namelijk ‘station’.

Het eerste gedicht is van dichter, prozaschrijver en essayist Anton Ent (1939) en komt uit de bundel ‘Reducties’ uit 1994.

Het tweede gedicht is van dichter Gerrit Achterberg (1905-1962) en is genomen uit de bundel ‘Alle gedichten’ uit 2005.

.

Station

.

Die mij verlaten heeft, zegt nooit ik kom.

De zee danst nu: zo is het goed en brengt

mij naar het Utrechtse station.

.

Stoom, wolken stoom op het perron.

Draaien die meccanowielen? Ik vroeg

het moeder maar die was er niet.

.

Een mensenkluwen bij de achterste wagon.

Daar kroop een schreeuw, daar sloeg

het gat, ik trof de vrouw die mij verliet.

.

Station

.

Ik voelde me bedoezeld in zijwegen

en vroeg de weg aan kinderen. Zij wezen

en wisten dingen, die ik had gelezen

in oude kranten; keken schuw-verlegen,

of ze het niet vertrouwden. Ik moest wezen

bij ’n school, maar alles was al bos. We kregen

een meisje op de fiets. Zij liet zich deze

kwestie uitleggen, bloosde toegenegen

en stapte op. Houtwagens kwam ik tegen

en zag het leven openstaan, genezen.

Ontschorste bomen lagen aan de kant

klaar voor de meubelindustrie van ’t land.

Onder mijn eigen naam en zonder vrezen

heb ik die middag op een bank gelegen

en ben vertrokken van een klein station,

dat vrijuit achter mij vergroeien kon.

.

Liefdesgedicht

Hanna Kirsten

.

Opnieuw leer ik een dichter kennen; Hanna Kirsten (1947). Ik kende haar niet maar ik heb hier haar nieuwste bundel in handen, uitgegeven door uitgeverij P begin dit jaar. Hanna Kirsten, pseudoniem van Johanna Bral, was tien jaar werkzaam als lerares Nederlands en Verbale Expressie in Antwerpen. Ze publiceerde gedichten in tal van tijdschriften en werd met haar poëzie in verschillende bloemlezingen opgenomen. Ze debuteerde in 1973 met ‘Adem voor vogels’  en publiceerde ze nog ‘Het is erg wit wat er staat’ (1975), ‘De kou is uit de lucht’ (1979), ‘De lucht hangt nog vol dagen’ (1983), ‘Elders wonen’ (2003), ‘Korst en kruim’ (2005) en ‘Hoe sterk is de hechtzijde’ (2007).

En dan verschijnt er nu, 18 jaar na haar laatste bundel dus een nieuwe bundel ‘Voetafdruk van stilte’. Dichter Lut De Block schrijft in het voorwoord over deze bundel: “Voetafdruk van stilte bevat subtiele, intimistische gedichten over liefde en ouder worden, waarbij alle clichés over ‘starre oudjes, triomfantelijk ontkracht worden. de actuele gedichten (over asielzoekers, discriminatie, covid) lijken eenvoudig maar zijn diepmenselijk en geëngageerd. en zoals de winterwereld zachter oogt met een aarzelend laagje sneeuw, zo klinken de gerijpte ‘in memoriam’-gedichten nooit somber of doods. Ze krijgen een Szymborskiaanse lichtvoetigheid mee en getuigen vooral van het leven. ”

Dat belooft veel en ik moet zeggen dat Lut de Block de spijker op zijn kop slaat. In sobere, soms ingetogen maar heldere gedichten beschrijft Hanna Kirsten precies die onderwerpen. Ik ben vooral erg geporteerd van het hoofdstuk getiteld ‘jy is my liefling en ek is so bly’ een zin uit het gedicht ‘Allerliefste’ van de Zuid Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach.  Uit dat deel van de bundel nam ik het titelloze gedicht op pagina 35.

.

ik loop traag

een afdalende weg

droom van een zachte winter

.

mensen op leeftijd

dor hout?

.

zacht hout van naaldbomen

hun toppen door de wolken heen

.

onmacht en rusteloosheid

breken op als ijs dat gaat kruien

.

liefste, herinner me

aan je aanwezigheid

in het kleurveld van een dag

woorden zijn gevonden veren

.

zing van een lente

geen betere tijd

om te zoenen

.

 

Bevrijdingsdaggedichten

Rogi Wieg

.

Het is bijna 4 mei (dodenherdenking) en 5 mei (bevrijdingsdag) en op de website van Nationaal Comité 4 en 5 mei, is een mooi overzicht te downloaden van gedichten die zijn geschreven door de jaren heen (tussen 1995 en 2005) in opdracht van het Comité, door gerenommeerde dichters. Zo is er poëzie van Jana Beranová, Toon Tellegen, Gerrit Komrij, Remco Campert, Karel Eyckman, Ankie Peypers, Eva Gerlach, Anna Enquist en nog vele anderen te lezen.

Uit 1997 is onder andere een gedicht van Rogi Wieg (1962-2015) opgenomen getiteld ‘Inktvlekken’. In een tijd waarin in de Verenigde Staten de dagboeken van Anne Frank op sommige scholen wordt verboden, is een gedicht als dit harder nodig dan ooit.

.

Inktvlekken 

.

Dagboeken zijn als levens, data, dag in dag

uit. Blauwe, strakke hemels, regen. Als het aan mij lag

zou ik zeggen: laat men de dagboeken voltooien,

handschriften, thema’s doen er niet toe. Gooien

.

we de mens voor leegoogige, gladgeschoren leeuwen

die om het bestaan van een dagboek slechts geeuwen,

dan zijn we niet die betere, verre vriend of goede buur,

al kleden we ons naar de tijd en betalen we zuivere huur.

.

Er zijn slechte buren geweest. Het theeservies

van de mens wiens dagboek als een raam

werd dichtgeklapt – glasgerinkel, inktvlekken – staat vies

op andermans aanrecht. Maak het nu beter, was het af en breng het terug.

.

Maar alleen de doden mogen vergeven en zij kunnen niet spreken.

Hun buren zijn andere doden, eindelijk veilig, zij hebben geen mond

of een kaarsrechte rug.

.

Koningsdag

Ben Kuipers

.

Pas geleden las ik in ‘Heel de wereld wordt wakker’ het beste van de moderne kinderpoëzie in 333 gedichten uit 2022. Ik las toen het gedicht zonder titel van Ben Kuipers dat begint met de zin ‘Els is prinses’. Na lezing wist ik dat ik dit gedicht op Koningsdag wilde plaatsen. Door met name deze eerste en de twee laatste zinnen. Ik mag niet meedoen. Ik ben mezelf.

Dat is het gevoel dat ik krijg wanneer ik naar de koning (of de koningin en de prinsessen) kijk. Was hij zichzelf dan mocht hij niet meedoen. Maar omdat hij niet zichzelf is maar de koning (hij is de functie) mag hij meedoen. Sterker nog moet hij meedoen.  Ook vandaag weer in Doetinchem. De hele dag een grote lach op zijn gezicht, luisteren naar het gezang van kinderen, de muziek van plaatselijke muzikanten, de goedbedoelde spelletjes waar hij aan mee moet doen, de historische figuren (met uitleg van goedwillende landgenoten) en het opzitten en zwaaien.

Terwijl hij waarschijnlijk liever op de bank met een biertje en Maxima aan zijn ene zij en de Labradoedel van het gezin aan zijn andere zijde, een Netflix serie binget. Daarom dit gedicht van journalist en kinderboekenschrijver Ben Kuipers (1944-2011) dat oorspronkelijk verscheen in ‘Ik wil alle kleuren aan’ uit 2005.

.

Els is prinses,

Peter agent.

Jan is zo’n monster

waar je heel bang voor bent.

Riet is fee, Anita elf.

.

Ik mag niet meedoen.

Ik ben mezelf.

.

Kind

M. Vasalis

.

In 2005 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker de verzamelbundel ‘Kinderen’ Meer dan honderd gedichten over hun wondere wereld. Verzameld en toegelicht door Willem Wilmink (1936-2003). In deze bundel is een grote variëteit aan gedichten (over allerlei aspecten en omstandigheden van het kind zijn) opgenomen en het aardige van deze bundel is dat Willem Wilmink bij elk gedicht  een toelichting geeft onder het gedicht.

Over het algemeen vind ik dat dichters die onder hun gedichten allerlei informatie geven over het gedicht, de plank een beetje misslaan. Als een gedicht allerlei informatie nodig heeft, schrijf dan geen gedicht maar een artikel, geef info achterin de bundel, of, in het geval van een woord dat onbekend is, werk met een * en zet dan onder het gedicht deze * met de betekenis maar dan in kleine letters. Goed genoeg mening voor nu en hier, terug naar de bundel ‘Kinderen’.

Willem Wilmink schrijft in korte commentaren iets over wat hem is opgevallen, iets over de dichter of de herkomst van het gedicht. Als lezer van gedichten vind ik dit minder vervelend dan het commentaar van de dichter zelf. Ik neem een voorbeeld dat ik tegenkwam en waar ik, met de informatie die Wilmink bij het gedicht geeft, meteen door geïnteresseerd was.

Het betreft hier het gedicht ‘Kind’ van M. Vasalis (1909-1998) dat genomen werd uit haar bundel ‘De vogel phoenix’ uit 1948. In de toelichting schrijft Wilmink: “De bundel waarin dit gedicht staat, De vogel phoenix, droeg de dichteres op aan haar zoontje, dat in oktober 1943 stierf, anderhalf jaar oud. Vasalis heeft me verteld dat deze bundel verreweg de minst verkochte is van de drie die ze schreef, want de mensen gaan verdriet nu eenmaal uit de weg.” Alle reden dus om juist dit gedicht onder de aandacht te brengen want verdriet is een emotie die je nooit uit de weg moet gaan.

.

Kind

.

Er was een lichte warmte boven zijn gezicht,

als van de aarde ’s avonds, als de zon verdween.

En als de wind in een gordijn, ging licht

zijn adem in en uit zijn lippen heen…

.

Hij was het leven, zichtbaar bijna zonder schaal

en niets dan leven, tot de rand geschonken

en zonder smet of schaduw neergezonken

en opgestegen in de broze bokaal.

.

Hoe wijd was nog de doorgang tot het leven

en hoe toegankelijk voor zijn eb en vloed…

Hoe licht en stil en schoon is met de dood

hij op het lege strand alleen gebleven.

.

 

Bij gebrek aan piano

Paul Cox

.

Eerlijk gezegd had ik van de Vlaamse dichter Paul Cox (1946) nog nooit gehoord. Tot ik in Brugge een bundeltje van hem tegenkwam in een boekenwinkel. Deze bundel ‘Bij gebrek aan piano’ uit 2014 is voor zover ik het heb kunnen terugvinden zijn 6e bundel. Hij debuteerde in 2003 met de bundel ‘Niemand kon dit weten’ bij het Poëziecentrum Gent. Hierna verschenen nog ‘De morgen van het paard’ (2005), ‘Genade met wijnvlek’ (2007), ‘Herinneringen aan morgen’ (2010) en ‘Ik zweeg daarover’ (2012). Na de bundel ‘Bij gebrek aan piano’ heb ik verder geen publicaties van zijn hand kunnen ontdekken.

Op jonge leeftijd behaalde hij de poëzieprijs van de stad Genk, maar later wilde hij om principiële redenen niet meer aan wedstrijden deelnemen.  Door zijn argwaan voor traditionele uitgeverijen heeft hij vele jaren zijn gedichten vooral tentoon gesteld, gedecoreerd met eenvoudige aquarelvlekken of pentekeningen.  Wel trad hij onder meer op in het gezelschap van Herman De Coninck, Miriam Van hee en Gerrit Kouwenaar. Later haalde vrienden hem over om toch zijn poëzie te publiceren en daar kwamen dus 6 bundels van. Naast dichter is Cox kunstenaar, net als zijn vader was en zijn broers Marc en Manu zijn.

De Bundel ‘Bij gebrek aan piano’ is van tekeningen voorzien door broer Marc die ook voor de omslagtekening en het ontwerp zorgde. Ik koos uit deze bundel het gedicht ‘Winters’ omdat de eerste strofe zo mooi aansluit bij deze winter.

.

Winters

.

Omdat het ook deze winter

winter hoort te zijn

hoewel het maar niet sneeuwen wil

of vriezen

.

denk ik terug aan voorgaande winters

waarin we samen

sneeuwmannen maakten,

met sleden door de lege gladde straten

slierden,

.

met gebreide wanten en rode neuzen

kinderen leken

tegen een wit decor

dat toen nog winters was

met steeds meer en dikker vlokken

.

tot er uiteindelijk niets meer zichtbaar was,

geen boom, geen huis, geen lucht,

niets meer

dan wat we dachten.

.