Site-archief

Het kind en de boodschappentas

Henk Puister

.

Literaire en/of poëzietijdschriften zijn een mooie bron van informatie als je wil weten hoe het er met het literaire- of poëzielandschap voorstaat in Nederland en Vlaanderen. Ik schreef hier al eens een uitgebreid stuk over op dit blog en in een ander stuk ging ik in op een scriptie over de functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld. Voor wie geïnteresseerd is in poëzie zeker de moeite waard.

Net als het regelmatig inzien van literaire en of poëziemagazines. En dat heb ik de afgelopen week weer eens gedaan. Mijn bevindingen zijn dubbel. Ja er worden door verschillende poëziemagazines en -kranten prachtige gedichten geplaatst. En daar staat naast dat ik in een aantal gevallen vooral proza lees waar men het verkoopt als poëzie. Noem me een ouwe lul maar een gedicht is voor mij de verdichting van taal, het terug brengen van een verhaal naar de poëtische essentie. In de ‘gedichten’ die ik las was dat verdichtende element volledig verdwenen. Ellenlange teksten werden mij daar verkocht voor poëzie terwijl ik alleen maar kon denken:  Welk stuk van welke roman zit ik hier te lezen?

Gelukkig zijn er ook nog wel degelijk magazines en tijdschriften die een duidelijk onderscheid maken. En één van de leukste (de leukste is uiteraard MUGzine) is het kleine tijdschrift Weirdo’s  uit Vlaanderen. Weirdo’s bestaat sinds 1986 en de geschiedenis van dit eigenzinnige blad kun je hier lezen. Zoals de auteur van het stuk het schrijft: “Het tijdschrift heeft géén veranderingen teweeg gebracht in onze literatuur. Het heeft slechts enkele rimpelingen op de vijver van de Vlaamse literaire wereld veroorzaakt en kreeg hier en daar zelfs enkele voetnoten op Wikipedia of enkele eindverhandelingen.” Een fraai resultaat me dunkt en voor de liefhebbers (en die zijn er genoeg) elke keer weer een plezier om te lezen.

Ik las de laatste editie (nummer 151) en daarin staat een gedicht van Henk Puister (1953). Hij schrijft verhalen, gedichten en liedteksten in het Gronings en in het Nederlands. Hij is medewerker van de literaire tijdschriften ‘Krödde’, ‘Toal en Taiken’ en ‘Noachs Kat’. Zijn gedicht in Weirdo’s ‘Het kind en de boodschappentas’ is een fijne aanklacht tegen social media.

.

Het kind en de boodschappentas

.

Het kind stuit op een boodschappentas

uitpuilend in de verse sneeuw.

Onwetend van de witte neerslag

tracht ze de uitgegleden hoogbejaarde heer

uit al haar fragiele macht overeind te helpen.

Een lachende man maakt een filmpje.

Filmpjes zijn belangrijk voor sociale media

en voor het nageslacht.

.

Esthetiek van de baviaan

Maria Bochicchio

.

In het laatste nummer van Deus ex Machina met als thema Moedertaal. lees ik poëzie van de Italiaanse dichter Maria Bochicchio (1987) is een Italiaanse schrijver en dichter en woonachtig in België. Ze studeerde moderne literatuur en is auteur van de roman Cazzamala (2020) en de dichtbundel ‘Accùra, complementi d’arredo’ (2022). Haar werk is verschenen in bloemlezingen, blogs en literaire tijdschriften – van La Repubblica tot Corriere della Sera , naast Ellin Selae, Poesia del Nostro Tempo en vele andere.

Ze is onderzoeker gespecialiseerd in literatuurwetenschap en dan met name de Portugese en Italiaanse literatuur. Haar expertise ligt bij filologie, linguïstiek, vertalen en tekstkritiek. Voor Deus ex Machina vertaalde ze zelf een aantal van haar gedichten. Ik koos er een van zonder titel.

.

de maag

de ingewanden

het vlees

.

het onzichtbare werk van je botten

levert aan de woestijn

zijn eerste doorn

.

het waakt

op het ritme van de trommels

het open hart van een pad

.

je ziel verslindt de aarde

wachtend op een gebaar,

je zit waar de wind spreekt.

.

 

Veel komt aan

Margreet Schouwenaar

.

De afgelopen tijd heet uitgeverij P weer een aantal fraaie dichtbundels het licht laten zien. ‘Zomerschaduw’ van Job Degenaar, ‘Voetafdruk van stilte’ van Hanna Kirsten en ‘Hazenslaap’ van Margreet Schouwenaar. Over de eerste twee schrijf ik later maar vandaag pak ik de bundel ‘Hazenslaap’ van Margreet Schouwenaar erbij. Het zal toeval zijn dat in dezelfde periode twee dichtbundels verschijnen met in de titel de haas (‘Hazenklop’ van Hanneke van Eijken waarover ik de komende week zal schrijven) maar vandaag dus de bundel ‘Hazenslaap’.

Schrijver en dichter Margreet Schouwenaar (1955) debuteerde in 1991 met gedichten in Revisor en niet lang daarna met de bundel ‘De drempel die vertrek is’ (1992). Daarna volgden maar liefst 14 dichtbundels waaronder de bloemlezing ‘Zwijgen tot het schraapt’ uit 2019. Haar werk wordt geplaatst in literaire tijdschriften als De Poëziekrant, Meander en Het Liegend Konijn.

In 2009 volgde ze Joost Zwagerman op als stadsdichter van Alkmaar, welke functie ze vervolgens maar liefst negen jaar zal invullen. In 2018 wordt een nieuwe stadsdichter, Joris Brussel, gekozen. Ik mocht bij deze verkiezing in de jury plaatsnemen. In haar jaren als stadsdichter richt Margreet Schouwenaar De Eenzame Uitvaart op in Alkmaar. Zij is nog altijd actief binnen deze stichting.

En nu is er dus haar nieuwe bundel ‘Hazenslaap’. Een bundel met 70 nieuwe gedichten (de bundel wordt uitgegeven ter gelegenheid van haar 70ste verjaardag) waarin zij de tijdelijkheid en de eeuwigheid bezingt, de trivialiteit, de onvermijdelijkheid maar ook de hoop. In pagina vullende gedichten waarin vaak ritmische stapelingen van woorden te lezen zijn beschrijft Schouwenaar de hazenslaap. Een haas slaapt met ogen open en merkt dus alles op wat er gebeurt. Zo ook Schouwenaar in deze bundel.

Ik koos voor het gedicht ‘Veel komt aan’ waarin dit mooi naar voren komt.

.

Veel komt aan

.

Google toont hoe ik woon, de plant staat er nog

voor het raam waar ik lang ben weggegaan.

Een bestemming vind ik zelden thuis, wel een

levenstaak: veeg los zand, alles wil grond.

.

Het lijkt op krabben, de honger naar het nauwelijks

vel dat toch kan kloppen. Veel komt aan op het net niet

raken; verwezen, schalen breken, de schepping wil

schuiven. misschien wel littekens. Daar helpt geen

.

wetenschap tegen. Nestdrang zonder feiten, vleugels

willen oefenen. Bewegingen bestaan, nachten

moeten vallen. ‘Je praat in je slaap’, zei hij eens.

We horen buigzaam te zijn, onze gedachten

.

te verzetten. Ik doe denken aan een ander. Ik ben

al weg, of niet, ik ben nog steeds onuitgesproken.

Op een kaart ben ik onvindbaar, maar ik breng me

nader. Als confetti zal ik dalen. Onherroepelijk.

.

Protocol

Willem Thies

.

Dichter Willem Thies (1973) debuteerde in 2006 met de dichtbundel ‘Toendra’. Hij kreeg hiervoor de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut. In 2008 verscheen ‘Na de vlakte’ en deze bundel werd in 2009 genomineerd voor de J.C. Bloem-poëzieprijs. Gedichten van Thies verschenen in verschillende bloemlezingen en in verschillende literaire tijdschriften als Passionate, De Tweede Ronde, De Brakke Hond, Krakatau, en Hollands Maandblad.

Thies stond op verschillende podia zoals Winternachten (2007), Stukafest (2014) en De nacht van de poëzie (2018). Naast poëzie schrijft hij poëzierecensies voor de recensiewebsite Poëzierapport, onderdeel van literair weblog De Contrabas.

In 2024 verscheen zijn vooralsnog laatste bundel ‘Wachtend op instructies’. Rob Schouten schrijft in zijn recensie op Trouw.nl over deze bundel: “Thies is een dichter die zich er niet makkelijk van af maakt. Hij zoekt essenties op, wil raadsels ophelderen, mysteries ontsluieren. Het bijzondere is echter dat zijn gedichten, die die pogingen weerspiegelen, helder zijn, objectief haast; ‘onpersoonlijk’ is bij hem geen scheldwoord maar een aanbeveling.”

Uit de bundel koos ik het gedicht ‘* Protocol’ dat wat mij betreft mooi aansluit bij wat Schouten ‘mysteries ontsluieren’ noemt.

.

* Protocol

.

Engelen hebben geen taal, niet werkelijk, ze spreken

volgens een communicatieprotocol.

De mens – een dier dat wil

en speelt

en eet en drinkt en weerstand voelt

en weigert en neigt –

.

Engelen hebben geen taal. Satellieten tollen

rond de wereld tot

een vleugel afbreekt of vlam vat.

.

– de mens wordt bewogen door het verlangen hitte

en ijzige kou te vermijden, een weldadige plek

te vinden en daar te blijven.

.

Smalltalk

Sven Cooremans

.

Bladerend in Het Liegend Konijn, tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige poëzie onder redactie van Jozef Deleu, kom ik gedichten tegen van de Vlaamse dichter Sven Cooremans (1970).

Sven Cooremans studeerde filosofie in Leuven en klinische psychologie in Brussel en werkt momenteel aan een doctoraatsonderzoek.  Hij debuteerde in 2003 met de dichtbundel ‘Myeline’.  Zijn verhalen en gedichten verschenen in diverse literaire tijdschriften als De Brakke Hond, DW&B, Yang, Deus Ex Machina en Gierik & NVT en werden in meerdere bloemlezingen opgenomen, onder andere 21 dichters voor de 21e eeuw, Hotel New Flandres en De 100 beste gedichten van de VSB Poëzieprijs 2015. In 2014 won hij met het gedicht ‘Sisyphus’ de tweede prijs in de Turing Gedichtenwedstrijd. Bij PEN Vlaanderen was hij meerdere jaren als bestuurslid verantwoordelijk voor het Writers in Prison Committee en hij was redactielid van Gierik & NVT.

Zijn laatste bundel ‘In rivieren zal ik altijd een gisteren zien’ uit 2023 volgt Cooremans de Hongaarse dichter Miklós Radnóti (1909-1944) tot in de diepe hellecirkel van de Tweede Wereldoorlog. In Het Liegende Konijn staan gedichten uit zijn bundel ‘Het is dat of stoppen met zingen’ uit 2013. Een van deze gedichten is getiteld ‘Smalltalk’. Voor sommige mensen een gruwel, voor andere smeerolie tot een gesprek.

.

Smalltalk

.

de zee hier blauw noemen

.

en over de stenen vloer van stoelen

en schaaldieren het geschuifel opmerken

.

van de woorden de getijden

.

alleen maar om in deze volle kamer

te kunnen blijven

.

bijvoorbeeld dat alles tegenwoordig

kan worden weggewerkt

.

neem nu die rimpels rond je mond: vul een glas

met ijskoud water en noem de zee

.

hier blijvend blauw

.

Vrouw in de ruit

Ingrid de Kok

.

De Zuid Afrikaanse dichter Ingrid de Kok (1951) is niet zo bekend in Nederland. Naast auteur en dichter is ze verbonden aan de Universiteit van Kaapstad  als universitair hoofddocent extramurale studies. Ze is vooral bekend als de schrijfster van het gedicht ‘woman and children first‘, een gedicht over vrouwen en kinderen die als eerste gewond raken, maar altijd als laatste worden verzorgd. Daarnaast is ze lid van PEN International,  een wereldwijde vereniging van schrijvers, opgericht in Londen in 1921 om vriendschap en intellectuele samenwerking tussen schrijvers overal te bevorderen, met autonome International PEN-centra in meer dan 100 landen.

Ze debuteerde in 1988 met de bundel ‘Familiar Ground’ en tussen 1977 en 2006 werden de gedichten van De Kok gepubliceerd in talloze Zuid-Afrikaanse literaire tijdschriften, waaronder Upstream , Sesame , Staffrider , Contrast , New Contrast , New Coin en Carapace . Af en toe verschenen er ook gedichten, vertaald in het Afrikaans , in verschillende Zuid-Afrikaanse Afrikaanse kranten.  In 2005 was ze als dichter te gast op het 36ste Poetry International festival in Rotterdam. Op de website van Poetry International zijn een aantal van haar gedichten vertaald door Robert Dorsman te lezen.

In de nieuwe bundel ‘Breuk in de horizon’ een bloemlezing over verzet, samengesteld door Antjie Krog, is een gedicht van haar opgenomen getiteld ‘Vrouw in de ruit’. Naast dit gedicht zijn er gedichten opgenomen van onder andere Alfred Schaffer, Koleka Putuma, Adrienne Rich, Yehouda Amichai, Nathan Trantraal, Wislawa Szymborska, Remco Campert, Lieke Marsman, Adam Zagajewski, Derek Walcott, Ingrid Jonker en Radna Fabias. Het gedicht ‘Vrouw in de ruit’ verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Seasonal Fires’ selected poems  uit 2006. De vertaling is van Anneke Brassinga.

.

Vrouw in de ruit

.

Ik ben niet de vrouw in de trein

die je hand tussen haar benen schuift

en dan uit het raam kijkt.

.

Ik ben niet de vrouw met het henna haar

op straat in de stad, die geen woord zegt

maar wenkt, je mee wenkt.

.

Evenmin ben ik de vrouw in de ruit

die kijkt naar jou die naar haar kijkt

en de ruit raakt beslagen.

.

Noch ben ik de vrouw die bij jou ligt

terwijl jij de namen roept van voorbije liefdes

zoals je ook deze roepen zult.

.

Noch ben ik de vrouw in het donker

wier stilte de meteoor is

aan de hemel van jouw gepraat.

.

Die vrouw:

voorovergebogen, jou biedend haar geslacht

als een bol knoflook, zonder te vragen;

die ene zonder vingerafdrukken,

zich verschuilend in de talisman van jouwbescherming

die ene, omstuwd door fotografen

afdrukkend haar lenige lach, haar huid:

die vrouw.

.

Ik sta aan de kant en bezie haar,

vlam, weduwmaagd, op je brandstapel.

Acrobaat vallend in een vangnet van as,

in de vlammen druipt van haar mond de was,

haar wenkbrauwen schilferen af,

uit haar geslacht laten piepkleine spiegeltjes los.

.

Jouw vrouw, nichtje, zus, tweeling.

Jij wilt dat ze brandt, veraf, stemmeloos.

Ik wil redden, en uitrukken, haar tong.

.

Een anekdote

Frans Deschoemaeker

.

Frans Deschoemaeker (1954) was tot 2015 ambtenaar op het onderwijsministerie te Brussel waarna hij zich richtte op het dichterschap. Deschoemaeker was redacteur van de literaire tijdschriften Filter en Nieuwe Stemmen en mede-oprichter/redacteur van Diogenes (een Vlaams letterkundig tijdschrift dat verscheen tussen 1984 en 1992).

Hij publiceerde kritische beschouwingen in onder meer Ons Erfdeel, Poëziekrant, Bibliotheek van de West-Vlaamse Letteren, en het Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. In 1979 debuteerde hij met de bundel ‘Stroomafwaarts’ waarna nog een aantal bundels volgde.

Voor zijn werk ontving Deschoemaeker onder andere de Poëzieprijs van de Vlaamse Club voor Kunsten, Wetenschappen en Letteren (1978), de Prijs voor Poëzie van de provincie West-Vlaanderen (1983), de Maurice Gilliamsprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1994) en nominaties voor de Hugues C. Pernath-prijs en voor de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen (1991).

Bij PoëzieCentrum Gent verscheen in 2011 zijn bundel ‘Onder de barnsteenroute’ en uit die bundel nam ik het gedicht ‘Een anekdote’.

.

Een anekdote

.

Twee keer per jaar steekt Julien Cracq,

schrijver, winnaar van de Concourt en

kamergeleerde, de Parijse ringweg

over, om in drie weken

helemaal naar Anjou te wandelen,

waar zijn zus woont in het ouderlijk huis.

.

Eens in cadans, eens in het zicht

van de leistenen dorpen,

groeit achter zijn rug

het pad dicht bij elke stap

en krijgen woorden ritme en wind.

.

Tot op hoge leeftijd. en tot zover

de anekdote: eens in cadans, eens in het licht

van de zon op de leistenen dorpen,

verdampt een man

in het spoor dat hij trekt

door het gras, de woorden, de dauw.

.

Finale

Rob Boudestein

.

Tijdens de Haarlemse dichtlijn mocht ik op twee podia voordragen. Allereerst in het koor van de Grote of St. Bavokerk, alwaar ik mijn wat serieuze keuze voordroeg en vervolgens in de kelder van de Ierse pub The Wolfhound, waar ik mijzelf enige frivoliteit permitteerde. In de kerk was ik ingedeeld met dichter Rob Boudestein. Rob Boudestein (Den Haag, 1947) publiceerde verhalen en gedichten in een groot aantal literaire tijdschriften en gelegenheidsbundels.

Hij treedt regelmatig naar buiten met – meest lichtvoetige – poëzie. Soms individueel, vaak samen met de mannen van het Light Verse Collectief. Voor zijn gedichten won hij meerdere prijzen waaronder de Poemtata Poëzieprijs, de Gorcumse Literatuurprijs en de Willem Wilmink dichtprijs.

Tijdens de Haarlemse Dichtlijn droeg hij een gedicht voor met een duidelijk geëngageerde strekking maar ook met humor. Hetzelfde geldt eigenlijk voor zijn gedicht ‘Finale’ waarmee hij in de festivalbundel is vertegenwoordigd.

.

Finale

.

Nieuwsgierig nog leest hij het laatste nieuws.

De grote lijster buiten fluit wat almaar niet

op de St. Louis blues wil lijken.

.

Een trouwe hand schenkt in – bordeaux,

mengt volgens voorschrift, roert slentando

(hij koos de trage variant).

.

Een laatste troost, hij stelt zich voor een

helder licht en iets van engelengezang.

Hij rekent nergens op.

.

Maar wat als elementen – aan zijn gezag ontsnapt,

straks blindelings een onbezielde stroming volgen,

meewaaien met lukrake winden,

.

mee schuldig worden aan het kruit,

collaboreren met de grensrivier

waarin het kind verdrinkt?

.

Het fonkelende glas draalt even.

Je zou er haast om blijven leven.

.

Middag

Victor E. van Vriesland

.

Bladerend door een bundel die ik pas geleden heb aangeschaft las ik een gedicht van Victor E. van Vriesland (1892-1974). Terugkijkend in mijn blog kom ik erachter dat ik de naam van Victor E. van Vriesland wel een paar keer heb genoemd maar nog nimmer een blog aan hem of zijn poëzie heb gewijd. Tijd om daar verandering in te brengen. Want Victor E. van Vriesland mag dan zo’n dichter zijn die we (bijna) zijn vergeten, hij was al schrijver en dichter niet de eerste de beste. Zo ontving hij voor zijn werk de Constantijn Huygensprijs in 1958 en de PC Hooftprijs in 1960. Hij was voorzitter van de Nederlandse Penclub. Van 1962 tot 1965 was van Vriesland voorzitter van PEN International , de wereldwijde vereniging van schrijvers.

Van Vriesland debuteerde in 1915 met de bundel ‘De culturele noodtoestand van het Joodsche volk’ (van Vriesland was Joods) en publiceerde vele bundels, gedichten in literaire tijdschriften als Forum, Helicon, De Nieuwe Stem, Maatstaf en De Gids en hij was actief als vertaler van het werk van onder andere John Donne en Charles Baudelaire. In 2022 werd de bundel ‘Gekozen gedichten’ gepubliceerd waaruit ik het gedicht ‘Middag’ nam.

.

Middag

.

Dit is het einde; met haar daverende koorden
Peilt de vergeefse zon het grondeloze meer.
Mijn boot ligt onbeweegliijk in een hete sfeer
Van glanzende eenzaamheid. Op ’t stroeve lichtveld moorden

.

Striemende branden mijn geteisterd aangezicht.
Dit is het einde; want de somber loden dreiging
Der barre bergen stort zich op me in starre zwijging
Onder ’t gewicht van het verschrikkelijke licht.

.

Vloeibaar vuur stroomt roerloos uit vlambladige kelken.
Mijn boot ligt stil; ik hoor het gonzen van mijn bloed.—
In ’t stage laaien van een blinde stenen gloed
Voel ik het leven als een bloem langzaam verwelken.

.

De Ultieme Hallucinatie

Poëziesalon in het Cohn-Donnayhuis

.

In Brussel bezocht ik de Ultieme Hallucinatie, een restaurant in een voormalig herenhuis dat volledig in Art Nouveau stijl is ingericht. Het Herenhuis of Hôtel Cohn-Donnay is een herenhuis aan de Koningsstraat in Brussel dat dateert van 1836. Het werd in neoclassicistische stijl gebouwd, inclusief het bijgebouw, de stallen en de koetshuizen aan de Poststraat. Het echtpaar Cohn-Donnay liet de woning in 1904 zodanig verbouwen in art nouveau-stijl dat het een icoon van deze stijl zou worden. Gevels, interieur en meubilair, het muziekpaviljoen en de wintertuin zijn sinds 1988 beschermd volgens koninklijk besluit.

Op de gevel las ik op een bordje dat er ook een poëziesalon gevestigd was geweest in het herenhuis. Op de bovenverdieping was inderdaad een prachtig meubel gemaakt waarop dichters plaats konden nemen en hun poëzie voordragen. De rondleider wist niet veel meer te vertellen dan dat er destijds, toen het nog het huis van de familie Cohn-Donnay was, poëziemiddagen werden georganiseerd. Het moet een waar genoegen geweest zijn om vanaf dat prachtige meubel aan een grote hoge kamer gevuld met aandachtig luisterend publiek, poëzie voor te dragen.

Tony Rombouts (1941, dichter, performer en organisator van ontelbare poëziemanifestaties, waaronder vijf Nachten van de Poëzie in Antwerpen. Verder was hij ook redacteur bij verschillende literaire tijdschriften en startte hij uitgeverij Contramine) schreef het gedicht ‘Het Salon’ over een andere poëziesalon maar het past er zeker bij.

.

Het salon

.

Want deze kamer van Volstrekte Schoonheid

danig overladen

ademt hoorbaar en zwaar,

en laat voor de heldhaftige aanwezigen

slechts nauwelijks zuurstof over

om amper enkele ogenblikken

verder te bestaan.

.

Zichzelf zorgvuldig vormend en modulerend

tot in de verste uithoeken

van de meest verborgen verbeelding,

beheert en beheerst

deze ruimte haar onbeperkte vermogen

als een zorgvuldig op alle

mathematische mogelijkheden

uitgetest, zich steeds weer

herprogrammerend geheel.

.

Dit uiterst doeltreffend organisme

overweldigt punctueel

ieder organisch wezen

dat onverwachts bedolven

onder de razende lawines

van zijn meest geheime begeerte

geen teken van leven meer kan geven.

.

De schamele geluiden

van het onontkoombare stikken

sterven dan ook in de gesteven stilte

van het waarachtig ontbrekende stof.

.