Site-archief
tijd
Dag 15: Tine Hertmans
.
Uit de bundel ‘De geur van akkerwinde’ uit 2010 van dichter Tine Hertmans (1947) komt het gedicht ‘tijd’.
.
tijd
.
in het timbre van de dagen
die vervlakken die vervagen
.
op het ritme van de tijd
dans de salsa, heb geen spijt
.
van het niet geleefde leven
we zijn hier allen maar voor even
.
op dit kosmisch punt aanbeland
op de blauwe planeet gestrand
.
met een universeel gegeven
gewond of niet, verder leven
.
met een ticket zonder retour
ligt ons sterven op de loer
.
bij het vallen worden we opgeraapt
als dode bladeren bijeen geschraapt
.
onze laatste adem verspild
ons zwijgen voor eeuwig verstild
.
Poëzie op de tocht
Mandala III/1
.
Van mijn broer kreeg ik wat bundeltjes en één daarvan bleek het ‘tijdschrift voor internationale avantgarde en etnoliteratuur’ Mandala te zijn. Een literair tijdschrift van In de Knipscheer B.V. dat tot stand kwam met subsidie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Per jaar (vanaf 1975 tot in de jaren ’80) verschenen er er vier nummers waarvan en drie aan een bepaald onderwerp gewijd waren en een vierde openstaat voor wat zich aandiende. Het tijdschrift wilde een ‘aansluiting maken bij de internationale traditie van vernieuwing en openstelling van grenzen, talen landen en jaren’.
Mijn exemplaar, nummer III/1 uit 1979 kon je destijds kopen (los) voor 19 gulden en vijftig cent. Een abonnement was 70 gulden per jaar. Nummer III/1 heeft als titel ‘Poëzie op de tocht’ en is samengesteld door Erika Dedinszky (1942-2022), Jos Knipscheer (1945-1997), Wiel Kusters (1947) en Peter Nijmeijer (1947-2016). In ‘Poëzie op de tocht’ staan artikelen en essays, twee interviews, illustraties (of visualia zoals ze het noemen) en veel poëzie.
Van Peter Nijmeijer staat het gedicht ‘De schilder’ (voor Harry Hoogstraten) er in. Peter Nijmeijer was dichter, bloemlezer en poëzierecensent en hij vertaalde heel veel poëzie voor onder andere Poetry International. Harry Hoogstraten (1941) was dichter, performer en beeldend kunstenaar die veel experimenteerde met taal.
.
De schilder
(voor Harry Hoogstraten)
.
Dit landschap, zo rustiek déjà
vu en zo doorsnee bevlogen,
en jij daarin, paf staand, vermomd
als een kijker, doodmoe van al
die loodzware bomen, de woorden
die niet willen zwijgen en groen
zien van bladgroen en schimmel,
dit zwerk. Dit is mooi! Ja
natuurlijk. Maar dit is waar
lenzen zich richten, dreigen
het schoons vast te leggen, op-
vouwbaar, onwrikbaar, onmisbaar – nee
dan de schilder die op z’n eenzaam
paneel één enkele stip zet (een
groene) en schreeuwt (daar! god-
verdomme) en danst en weer
eens een keertje gebeurd is,
daar sta je mooi van te kijken.
.
Op je rug of op je buik
Hans Arp
.
Ik heb op dit blog al een paar keer over de Frans Duitse schilder, beeldhouwer en dichter Hans Arp (1886-1966) geschreven. Naar aanleiding van een tentoonstelling, in een blog over een Dada bundel en in een blog over de Dada dichters Hugo Bal en Hans Arp. Dit keer had ik een dichtbundel van Arp in handen met de titel ‘Onze dagelijkse droom’ gedichten uit 1986 gekozen, vertaald en voorzien van een nawoord door Peter Nijmeijer (1947-2016) en Laurens Vancrevel (1941).
Ik kende Hans Arp vooral van zijn visuele poëzie en van zijn gedichten die ik las in het Kunstmuseum in Den Haag maar nu dus voor het eerst een gedicht uit deze bundel getiteld ‘Op je rug of op je buik’.
.
Op je rug of op je buik
.
De dag is soms plat.
Wat je ook doet
je slaagt er niet in om op te staan.
Er is geen ruimte om op te staan.
Je wordt gedwongen om plat te blijven liggen
op je rug of op je buik
plat als een blaadje papier
van een schrijfblok.
.
Finale
Rob Boudestein
.
Tijdens de Haarlemse dichtlijn mocht ik op twee podia voordragen. Allereerst in het koor van de Grote of St. Bavokerk, alwaar ik mijn wat serieuze keuze voordroeg en vervolgens in de kelder van de Ierse pub The Wolfhound, waar ik mijzelf enige frivoliteit permitteerde. In de kerk was ik ingedeeld met dichter Rob Boudestein. Rob Boudestein (Den Haag, 1947) publiceerde verhalen en gedichten in een groot aantal literaire tijdschriften en gelegenheidsbundels.
Hij treedt regelmatig naar buiten met – meest lichtvoetige – poëzie. Soms individueel, vaak samen met de mannen van het Light Verse Collectief. Voor zijn gedichten won hij meerdere prijzen waaronder de Poemtata Poëzieprijs, de Gorcumse Literatuurprijs en de Willem Wilmink dichtprijs.
Tijdens de Haarlemse Dichtlijn droeg hij een gedicht voor met een duidelijk geëngageerde strekking maar ook met humor. Hetzelfde geldt eigenlijk voor zijn gedicht ‘Finale’ waarmee hij in de festivalbundel is vertegenwoordigd.
.
Finale
.
Nieuwsgierig nog leest hij het laatste nieuws.
De grote lijster buiten fluit wat almaar niet
op de St. Louis blues wil lijken.
.
Een trouwe hand schenkt in – bordeaux,
mengt volgens voorschrift, roert slentando
(hij koos de trage variant).
.
Een laatste troost, hij stelt zich voor een
helder licht en iets van engelengezang.
Hij rekent nergens op.
.
Maar wat als elementen – aan zijn gezag ontsnapt,
straks blindelings een onbezielde stroming volgen,
meewaaien met lukrake winden,
.
mee schuldig worden aan het kruit,
collaboreren met de grensrivier
waarin het kind verdrinkt?
.
Het fonkelende glas draalt even.
Je zou er haast om blijven leven.
.
Mijn mond is moe
Surinaamse poëzie
.
Mijn dochter was in Suriname en ze nam ‘Wortoe d’e tan abra’ (woorden die overblijven) bloemlezing uit de Surinaamse poëzie vanaf 1957, uitgegeven door het Bureau Volkslectuur in 1970 voor mij mee. Mijn exemplaar is uit 1979 en het betreft een 4e uitgebreide druk (waarmee er totaal 16.500 stuks gedrukt zijn). De bloemlezing is samengesteld door Shrinivási (1926-2019). Hij was een Surinaams dichter, wiens burgerlijke naam luidt Martinus Haridat Lutchman. Zijn pseudoniem betekent: edele bewoner van Suriname. Hij geldt als een van de grootste dichters die Suriname ooit heeft voortgebracht en is misschien wel de belangrijkste Nederlandstalige dichter van Suriname.
De bloemlezing bevat poëzie van bekende namen (Edgar Cairo, R. Dobru, Thea Doelwijt, Michael Arnoldus Slory en Shrinivási zelf) maar ook tal van (mij) onbekende dichters. Eén van die onbekende namen voor mij was Zamani. Lezend in de bundel bleef ik bij een gedicht van deze dichter ‘hangen’ met als titel ‘Mijn mond is moe’. Op zoek naar wie deze Zamani was werd ik verrast, het blijkt hier om niemand minder dan Astrid Roemer (1947) te gaan. In 1970 debuteerde zij met de dichtbundel ‘Sasa: mijn actuele zijn’ onder dat pseudoniem.
Jaren geleden vroeg ik Astrid Roemer om een lezing over haar werk te geven bij mij in de bibliotheek. Omdat ze, net als ik, in Den Haag woonde haalde ik haar op van huis. De avond was een succes en ik heb daar heel mooie herinneringen aan. Niet verassend dus dat ik hier graag het gedicht ‘Mijn mond is moe’ plaats uit deze bloemlezing.
.
mijn mond is moe
.
moe is mijn mond
van spreken
zinvolle woorden om
anderen te bereiken
mijn mond is moe
van pogen
pogen hen weer te begrijpen
neen
ze willen niet kussen
die lippen van mij zijn
moe
voor anderen zinvol
te zijn
.
Alice
Leonard Nolens
.
Omdat het alweer een tijdje geleden is dat ik een erotisch gedicht hier deelde, hier een van dichter Leonard Nolens (1947) getiteld ‘Alice’. Het gedicht komt uit ‘De liefdesgedichten’ uit 1997.
.
Alice
.
Geslapen, lang en diep, in het zwart.
Ons licht is de hele nacht buiten geweest.
Mijn blonde luchthartige beent halfnaakt
En vergroeid met haar zwierende rok
Door de kamer, zij kamt er heupwiegend
En fluitend het licht, het dik licht
Van haar kroezende haar en de ochtend.
.
De zon speelt er graag met haar borsten
En springt op haar rug, bespat
Haar nekvel en schouders, zij staat er
Te schitteren diep in het hart
Van de spiegel en pakt mij daar vast
Met haar blik: ga nu mee, ga toch mee.
Ik verdwijn in een goudwolk van scherven.
.
Graf te Blauwhuis
Gerard Reve
.
Op de radio hoorde ik een discussie over Gerard Reve (1923-2006). Was Reve een geweldige schrijver of vooral een op sensatie gericht persoon. Het leek mij een enigszins overdreven discussie gezien de status die Reve heeft en de vele liefhebbers van zijn werk. En ja, Reve was er wel de man naar om als hij dat nodig vond, nog wat olie op een smeulend vuurtje te gooien, maar dat staat wat mij betreft los van zijn enorme waarde voor de Nederlandse literatuur. Als ik alleen al denk aan wat zijn roman ‘De avonden’ uit 1947 teweeg heeft gebracht na verschijnen. In een opiniepeiling uit 2002 plaatsten leden van de Maatschappij voor de Nederlandse Letterkunde ‘De avonden’ op de eerste plaats van de werken sinds 1900 in de Nederlandse canon.
Maar ook op poëziegebied heeft Reve betekenis. In zijn reisbrievenboek ‘Nader tot U’ uit 1966 waarin veel van de poëzie van Gerard Reve is opgenomen, blijkt Reve ook een begenadigd dichter te zijn. Voor de ware poëzieliefhebber is dit allemaal geen nieuws. Daarom, om nog maar eens te onderstrepen dat Reve naast schrijver van verhalen, romans en brieven ook zeker dichter was het gedicht ‘Graf te Blauwhuis’ dat ik nam uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 2007.
.
Graf te Blauwhuis
(voor buurvrouw H., te G.)
.
Hij rende weg, maar ontkwam niet,
en werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud.
Een strijdbaar opschrift roept van alles,
maar uit het bruin Geëmaljeerd portret
kijkt een bedrukt en stil gezicht.
Een kind nog. Dag lieve jongen.
.
Gij, die Koning zijt, dit en dat, wat niet al, ja ja, kom er eens om,
Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?
.
Harp en meeuwen
(bijna) vergeten dichter
.
Dichter Nico Verhoeven (1925-1974) is niet zo bekend bij het grote publiek. Hij debuteerde in 1946 met de bundel ‘Voorbijgang’. In 1968 verscheen zijn laatste bundel samen met Wim Zaal, in een oplage van 100 stuks getiteld ‘Elpénor’. Als dichter werkte hij mee aan kleine en zelfopgerichte bladen zoals De Bries, Were Di, De Spiegel en Stem. Vanaf maart 1947 was hij redacteur van Het Woord. In 1946, 1950 en 1953 verscheen zijn werk in uitgaven van experimentele poëzie van de Bezige Bij. Uit deze laatste bundel nam ik het gedicht ‘Nocturne voor harp en meeuwen’.
.
Nocturne voor harp en meeuwen
.
De meeuwen en de maan zijn in een baai gaan slapen,
zo moe en mateloos als meisjes slapen gaan
nadat zij voor het raam in lijdzame gebaren
aan man en maan en meeuwen hebben blootgestaan;
.
zij hurken in een schoot van blind en blatend heimwee
en strekken zich vergeefs binnen hun lichaam uit
en huiveren van vuur dat laaien kan noch doven
en reiken naar een hand onder hun opperhuid
.
en drijven in het riet als onbemande schuitjes
en sterven met het tij dat langzaam uit hen ebt
en voelen hoe een hand hen zacht in slaap laat raken
en hoe een stroom van licht zich door hun lichaam
rept.
.
Voor de bakker
Hans Vlek
.
Ik kwam in de bibliotheek van Museum West de bundel ‘Voor de bakker en andere gedichten’ tegen van Hans Vlek (1947-2016). Een bundel uit 1972 toen de tijden nog zoveel anders waren dan nu. In de bundel ‘Voor de bakker en andere gedichten’ staan naast gedichten van Hans Vlek ook ready mades. In een beschrijving van deze bundel uit 1972 op dbnl.org van Aldert Walrecht schrijft hij: “Buddingh’ zegt in zijn Wat je zegt ben je zelf, 1970, dat het vinden van een goede ready made moeilijker is dan het maken van een goed gedicht. Als dit waar is, heeft Hans Vlek het zich af en toe ook wat gemakkelijker gemaakt, want deze bundel staat vol met goede (gemaakte) gedichten, waarbij de dubbele betekenis van allerlei begrippen steeds een grote rol speelt.”
Een voorbeeld van zo’n gedicht is ‘Acid*’, typisch een gedicht uit het tijdsgewricht waarin deze bundel gepubliceerd werd. Acid is een andere naam voor LSD, een hallucinogeen middel dat zorgt voor flinke trips. Het veroorzaakt hallucinaties en dat betekent dat wat je ziet verandert, en heel soms dat je dingen gaat zien die er niet zijn. Ook worden licht en kleuren veel intenser en feller. Iets heel normaals als een witte muur kan ineens heel interessant worden.
Hans Vlek was een bijzondere dichter. Hij debuteerde op 18 jarige leeftijd met de bundel ‘Anatomie voor moordenaars’ en voor zijn derde bundel (de bundel vóór ‘Voor de bakker en andere gedichten’) ‘Een warm hemd voor de winter’ uit 1968 ontving hij de Reina Prinsen Geerligsprijs en de Jan Campert-prijs. Vanaf dat jaar gaat het in het leven van Hans Vlek minder goed. Zo krijgt hij psychoses en vertrekt hij naar Marokko. Een mooi in memoriam met daarin meer informatie over zijn leven kun je hier lezen.
Uit de bundel ‘Voor de bakker en andere gedichten’ een ready made en het gedicht ‘Acid*’.
.
Acid*
.
Als wij high zijn
kijken mijn ogen
onder je huid je open
lichaam binnen en ik warm
me warmer aan je hart
dat kloppend de kamer vult.
.
We hebben niets te klagen
of te vragen meer. Wat
je maar wilt, het zal gebeuren.
Ik vertel je een verhaal van kleuren
die licht gaan geven als je lacht.
Het paradijs komt onverwacht.
.
Daarboven twee kleuters
op een zwervend bed, door liefde
stralend neergezet, lerend
hoe ik lachen moet en
elke porie wakker houdend
om dit taalloos te beleven.
.
Ik weet wat je denkt en jij
weet het van mij, een gedachte,
samen vrij en zichtbaar in ’t licht.
Er is nu geen gedicht te schrijven:
poëzie voltrokken aan den lijve.
Je vingertoppen vullen me met goud.
.
Sonnet
Michel van der Plas
.
Dichter, schrijver, journalist, vertaler, tekstschrijver en samensteller van bloemlezingen Michel van der Plas (1927-2013) debuteerde in 1947 met de verzenbundel ‘Dance for you’, in 1948 gevolgd door de bundel ‘I hear America singing’ een bundel vertalingen van Engelstalige poëzie van Walt Whitman, W.H. Auden, E.E. Cummings en T.S. Eliot. Hierna zouden nog heel veel bundels en boeken van zijn hand verschijnen. Voor zijn werk ontving hij onder andere de Jan Campert-prijs, de Tollensprijs, een eredoctoraat aan de universiteit van Nijmegen en werd hij benoemd tot Ridder in de orde van Oranje Nassau en Officier in de Leopoldsorde (België).
Michel van der Plas had een voorkeur voor sonnetten en sloot daarbij aan bij een eerdere dichtkunst, die in de jaren 1950 werd overvleugeld door de vrije regelval van de ‘Vijftigers’. Toch heeft hij deze dichtvorm nooit vaarwel gezegd. Een voorbeeld daarvan komt uit de bundel ‘Edelman-Bedelman’ gedichten 1945-1955, uitgegeven in 1960 bij De Blauwe Distel.
.
Sonnet
.
Trouwer dan de wijn is mij haar mond;
trouwer dan de sterren zijn haar ogen;
en elk najaar heeft het groen bedrogen,
maar haar haren blijven zomerblond.
.
Trouwer dan de vogels zijn haar handen,
en die reppen zich welhaast devoot;
trouwer dan de vuurgloed is haar schoot,
en zij roept mijn naam wanneer wij branden.
.
Ach, bij haar wordt alle vrezen wanen
en haar zucht ontwapent iedere klacht:
zij maakt alles nieuw: de dag, de nacht,
en haar lieve lachen en mijn tranen, –
tranen als zij slaapt en mij verwart,
want haar hart is trouwer dan mijn hart.
.














