Site-archief
Brief uit Rotterdam
Mischa de Vreede
.
Schrijfster Mischa de Vreede (1936 – 2020) schreef vele romans, autobiografische boeken, kinderboeken en poëzie. En opnieuw een schrijfster waarvan ik ontdek dat ze ooit debuteerde met een poëziebundel. In 1957 debuteerde De Vreede als dichteres in het driemansbundeltje ‘Morgen mooi weer maken. In 1959 ontving zij de Herman Gorterprijs (voorheen Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam) voor het gedicht ‘Een jong meisje droomt’ uit de bundel ‘Met huid en hand’ (poëziereeks De Windroos) uit 1959. In 1968 verscheen een tweede bundel ‘Binnen en buiten’. Na een selectie uit deze twee bundels die in 1985 verscheen onder de titel ‘In plaats van praten’ verscheen uiteindelijk pas in 2001 een laatste dichtbundel met de titel ‘Zeestenen’.
In haar debuutbundel ‘Met huid en hand’ staat het gedicht ‘Brief uit Rotterdam’. Een gedicht uit een tijd toen er nog wel eens een brief geschreven werd (wie doet dat nog, wie ontvangt er nog weleens een brief?).
.
Brief uit Rotterdam
.
vrienden
waar ik mij bergen moet
weet ik niet
.
nacht
wordt het hier nooit
ontoegankelijk
blijft de hemel
blauw
.
in de wonden
van de stad
staat een koud soort water
.
redt mij
.
De idioot op het dak
Tjitske Jansen
.
Afgelopen zaterdag was ik bij de Leidse PoëzieNacht georganiseerd door Fields of Wonder in De Burcht in hartje Leiden. Deze Poëzienacht (of eigenlijk avond) werd door Fields of Wonder gemaakt in samenwerking met stichting INDEX Poetry en stichting Leids Literair Landschap. Op deze avond kwamen Anton Korteweg, Dorien de Wit, Wout Waanders en Tjistske Jansen voordragen en de kandidaat stadsdichters droegen een gedicht voor. Paar opvallende dingen: de twee mannelijke dichters waren geblesseerd aan hun voet (Wout Waanders droeg voor gezeten in een rolstoel en Anton Korteweg bewoog) zich voort geholpen door twee stokken, het was een heerlijke ontspannen mooie nazomeravond en de sfeer was uitstekend. Naast serieuze poëzie viel er ook regelmatig te lachen om de gedichten en de voordrachten.
De presentator van dienst kondigde Tjitske Jansen (1971) aan met een verhaal over zijn eerste ervaring met Tjitske Jansen bij Festina Lente in 2001 waar ze de finale van deze Poetry Slam won. Daar hoorde hij haar voor het eerst het gedicht ‘ De idioot op het dak’ voordragen. Hij vroeg haar of ze dat wilde voordragen (waarschijnlijk niet zei hij erbij) maar Tjitske was zeer bereid om het gedicht voor te dragen en dat was voor mij een van de hoogtepunten van de avond. Daarom uit de bundel ‘ Het moest maar eens gaan sneeuwen’ uit 2003 het gedicht ‘ De idioot op het dak’.
.
De idioot op het dak
.
Ik vroeg de jongen op mijn werk – dat bestaat uit peperoni, melanzani en carciofi in de bakjes scheppen, kip en friet en gamba’s bakken, salades maken, enzovoort, ik deed de koude kant vandaag en hij de warme – of we na het werk wat gingen drinken. Na het werk gingen we wat drinken.
Er was een jongen die de Domtoren op zijn arm had laten tatoeëren, een jongen die Chris heette, een jongen die later weer in Groningen ging wonen, er was een jongen die het woord wist voor de geur die hertenwijfjes afscheiden.
Diezelfde avond fietste ik, stomdronken, naar mijn ex. Even kijken of zijn fiets er stond. Die stond er. Eén keer aanbellen. Nog een keer aanbellen. Nog één keer. Ik herinner me wat hij me over stalkers heeft verteld: die moet je negeren. Ik wil niet dat hij mij negeert. Ik bel nog een keer aan. Heel lang.
Steeds als ik denk: nu laat ik de bel los, laat ik de bel niet los. Hij doet nog steeds niet open. Ik zoek waar ik beginnen kan met op het dak te klimmen. Een paar daken van zijn dak vandaan is een begin. Ik begin met op het dak te klimmen. Als ik drie daken heb gehad, ik ben er bijna,
gaat er een dakraam open. Een vrouw schreeuwt godverdomme, een mannenhoofd verschijnt. Ik heb nog nooit van zo dichtbij, vanuit dit perspectief, een mannenhoofd uit een dakraam zien steken, Ik zeg: Ik ben geen inbreker, ik zeg dat ik me schaam, ik vraag of hij vroeg op moet morgen.
De man geeft me geen kans verder te klimmen. Hij blijft met zijn hoofd uit het dakraam. Er gaat nog een dakraam open. Ik had nog nooit één mannenhoofd van zo dichtbij uit een dakraam zien steken, laat staan twee tegelijk. Zitten blijven! zeggen ze. Zitten blijven! Ik vraag me af of ik een strafblad krijg.
De politie is gearriveerd. Waar is hij? Hoor ik vragen. Het is een vrouw. Ik begeef me naar de dakrand om me te laten zien. Het is een soort optreden, maar dan van onderaf belicht. Er is ook een hond bij. Een labrador die op mijn ex lijkt. Die is ook blond.
Ik klim naar binnen door het dakraam van het eerste mannenhoofd. Ik sta op een zolder. Ik zie de vrouw die godverdomme riep, ik aai de hond, ik zeg: Sorry, sorry. Ik zeg:
Ik ben geen inbreker.
Iemand vraagt me hoe ik op dat dak gekomen ben. Iemand vraagt me waarom ik dit deed. Liefdesverdriet, zeg ik. Ja, zegt een politieman, uit liefdesverdriet kun je rare dingen doen. Hoe heet je? Vraag ik hem. Ik heet Paul, zegt hij. En waar woon je?
.
Klimaatwakers
Vannacht tussen 00.00 en 02.00 uur
.
Tijdens de gehele formatieperiode van het (nieuwe) kabinet, wordt er door de klimaatwakers gewaakt voor het klimaat. Overdag bij het Catshuis in Den Haag en ’s nachts vanuit woonkamers door heel Nederland. De klimaatwakers vragen hiermee aandacht voor de klimaatproblemen en de formerende partijen om de hoop op een leefbare toekomst niet te laten uitdoven. De Klimaatdichters https://woutervanheiningen.wordpress.com/2020/07/28/klimaatdichters/ waar ik mij als dichter ook bij heb aangesloten, hebben dichter Alex Gentjens gevraagd om een aantal klimaatdichters te vragen voor een nachtelijke wake.
Omdat ik het niet alleen een belangrijk onderwerp vind maar ook omdat ik het leuk vind om me als klimaatdichter ook in te zetten, heb ik me aangemeld. En op donderdag 3 juni (vandaag) is het dus zover. Vanaf 20.00 uur tot 08.00 uur op 4 juni zullen steeds in blokken van twee uur, de volgende dichters waken en live te zien en te horen zijn.
.
3 juni
20.00 – 22.00 : Heidi Koren (stadsdichter van Nijmegen)
22.00 – 00.00 : Alex Gentjens
4 juni
00.00 – 02.00 : Wouter van Heiningen
02.00 – 04.00 : Martin Aart de Jong
04.00 – 06.00 : Marion Steur
06.00 – 08.00 : Willemijn Kranendonk
.
Op de website van de Klimaatwakers kun zien wat er allemaal gedaan wordt en via de website https://deklimaatwakers.nl/ kun je live online naar de klimaatdichters van dienst kijken en luisteren.
Wat ga ik doen in de twee uur die me zijn toegewezen. Uiteraard heel veel poëzie met jullie delen. Vooral over het klimaat, de natuur en dergelijke maar ook met gedichten van mijn favoriete dichters, informatie over waar ik als dichter en organisator mee bezig ben, gedichten van andere klimaatdichters en ik zal wat muziek draaien. Ik zal plaats nemen voor mijn boekenkast en als het lukt wil ik een open verbinding leggen met mijn twitteraccount @wvanheiningen om mogelijke verzoeken in te willigen (mits ik de gedichten voor handen heb uiteraard maar met ca. 12 meter poëzie moet dat wel lukken).
Dus heb je nou echt niks te doen tussen middernacht en 02.00 uur (en daarvoor of daarna) maak dan verbinding en ondersteun de klimaatwakers.
Hieronder een gedicht van collega klimaatdichter Johannes Lievens (2001). Lievens is masterstudent Woordkunst aan het Conservatorium in Antwerpen. Zijn zoektocht naar mogelijkheden tot verzet vindt plaats op straat, op het podium en op papier.
Wil je meer lezen over hoe Willemijn Kranendonk tot het klimaatdichterschap kwam, klik dan hier https://hardhoofd.com/verandering-kan-klein-beginnen/
.
onder ons
vergeten
onsmeeldraden
onsveenlijken
onslateherfst
onszwarezon
in onze valversnelling
waarin alles
mee
valt
klim ik
tak tot tak
de regen in
kijk op
dat de aarde niet soms denkt
laat ons los
.
Zwagerman over Campert
Remco Campert stapt in dit gedicht
.
Dichters schrijven gedichten over andere dichters, dat was het uitgangspunt van de rubriek ‘dichter over dichters’. Dat doen ze omdat ze bevriend zijn met een andere dichter of omdat ze een andere dichter bewonderen en soms is zo’n gedicht in de vorm van een elegie. In het onderhavige geval is het weer anders. Joost Zwagerman (1963-2015) schreef een gedicht waarin Remco Campert (1929) binnenloopt. Het is dus niet echt een gedicht over Remco Campert maar in de geest van hem en weergegeven door zijn binnenlopen.
Het gedicht zonder titel werd gepubliceerd in de bundel ‘Bekentenissen van de pseudomaan’ in het hoofdstuk ‘Collega’s’ uit 2001.
.
kijk daarbuiten wandelt Remco Campert
de Leidsestraat is overvol
maar hij stemt in een ring van stilte
op dromen daden van de eenling af
.
kijk Remco Campert stapt in dit gedicht
de Leidsestraat wordt prompt rivier
naarstig zwemmen wij de weifelslag
en nemen feestend onze badmuts af
.
Alles mag je worden
Erik Menkveld
.
Erik Menkveld (1959 – 2014) was dichter, romancier en criticus. Hij studeerde Nederlands aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Na zijn studie werd hij redacteur van uitgeverij De Bezige Bij waar hij onder andere het poëziefonds beheerde. Van 1998 tot 2002 was hij organisator en programmamaker bij Poetry International in Rotterdam. Daarna was hij vooral actief als zelfstandig schrijver.
Van 2000 tot 2007 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade en in 2003 en 2012 was hij jurylid van de P.C. Hooftprijs, in 2003 ook van de VSB Poëzieprijs. Sinds 2009 was hij actief als poëzie-recensent voor de Volkskrant. In 2014 kwam aan zijn leven een veel te voortijdig einde toen hij stierf aan een hartstilstand.
In de bundel ‘Schapen nu!’ uit 2001 van Erik Menkveld staat een bijzonder gedicht. Het gedicht ‘Alles mag je worden’ is bijzonder in de zin dat, toen ik het las ik steeds dacht, en nu gaat hij in het gedicht zeggen dat je ook dichter kan worden (vooral na de tweede strofe) . Aan de ene kant voelde ik daarbij een zekere teleurstelling en aan de andere kant vond ik het juist ook wel goed dat hij de functie van dichter niet noemde. Het is hoe dan ook een mooi gedicht van een bijzondere dichter.
.
Alles mag je worden
.
Het springzaad knapt, de brempeulen
knallen open en jij ligt er in je wieg
als een popelend boontje bij.
.
Alles mag je worden van mij: zeeman,
boswachter, archeoloog. Of –
als je leven ingewikkeld loopt –
.
gesponsord ontdekker van aangroei
werende stoffen voor scheepsverf,
alleenstaand paddenstoelenfotograaf,
.
pacht- en beestenlijstenonderzoeker
van verdwenen Drentse keuterijen…
Behalve ongelukkig. Beloofd?
.
Is het al Lente?
Dubbel-gedicht
.
Vandaag een dubbel-gedicht over de lente. Ik weet dat het deze week slecht weer is maar denk even terug naar afgelopen donderdag, toen was het al prachtig lenteweer en dat keert vast en zeker binnenkort terug.
Twee gedichten dus over de lente. Het eerste gedicht is van de dichter Menno Wigman (1966 – 2018) getiteld ‘Laatste lente’ en ik nam het uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 2019. Het gedicht verscheen oorspronkelijk ”s Zomers stinken alle steden’ uit 1997. Het gedicht gaat over de lente maar in tegenstelling tot de meeste gedichten over dit jaargetijde is er hier geen sprake van nieuw leven, licht, lucht en zonnige warmte maar is het gedicht (vrij naar Rilke) juist nogal donker en pessimistisch. Het lijkt in aanvang nog een optimistische toon te hebben maar dat verandert al snel na de eerste regels.
Het andere gedicht is van Ingmar Heytze (1970) en is getiteld ‘Lente’. Ik nam het uit zijn bundel ‘Alle goeds’ uit 2001. Het gedicht begint vrolijker dan dat van Wigman maar ook hier is er sprake van een omdraaiing na de 5e regel. De luchtige en vluchtige toon verandert ineens na het zien van de ‘jou’ die duidelijk de lente niet in het hoofd heeft, waarna de dichter zijn voorzorgen neemt.
.
Laatste lente
(vrij naar Rilke)
Kok: het is tijd. De winter was zo nors.
Strijk nu het bloedgeld van uw pols
en laat het voorjaar op de armen los.
.
Beveel de bleekste mensen vrij te zijn;
verleen ze nog twee onbevreesde jaren,
behoed ze voor uw trouwste ambtenaren
en jaag een lente door hun pijn.
.
Wie nu geen geld heeft, ziet het nooit meer.
Wie nu berooid is, zal het nog lang blijven,
zal kijven, kwijnen, boze brieven schijven
en zwijgend voor gesloten deuren staan
als paarse woekeraars de huur opdrijven.
.
Lente
.
De lente is een onverschillig
niet te stoppen raderwerk.
Deze lente sneeuwde het
tussen roze bloesems door.
.
Dit had weinig om het lijf
totdat ik jou zag lopen
met een hoofd vol keien
en de nachtvorst in je blik.
.
Ik ben maar gauw
een winterjas gaan kopen.
.
Foto: Arjo van Dijk
Slechte film, goede poëzie
Hartenstrijd en Komrij
.
Afgelopen week keek ik naar de Nederlandse film Hartenstrijd uit 2016, een romantische komedie van het soort 12 in een dozijn. Niet een geweldige film maar een niemanddalletje voor tussendoor met Tibor Lukács en Jennifer Hoffman. Zo.n film waarin je allerlei situaties en verhaallijntjes ontdekt die je al in zoveel andere romantische komedies hebt gezien. Een film ook waarin best een paar grappige scenes zitten én een film waarin heel onverwacht twee gedichten een rol spelen.
Tijdens een huwelijksscene dragen de bruid en de bruidegom aan elkaar een gedicht voor. Één van die gedichten is me bij gebleven want dat is het gedicht ‘Liefde’ van Gerrit Komrij (1944 – 2012). Het gedicht staat in de bundel ‘Hutten en paleizen’ De mooiste gedichten, uit 2001. Het is me bijgebleven omdat het een vreemd gedicht is om aan je geliefde voor te lezen tijdens je bruiloftsceremonie. Oordeel zelf zou ik zeggen.
.
Liefde
.
Ze liggen op elkaar, schurft op eczeem.
Je hoort de schilfers knappen. Roos stuift op.
Hun schedels glimmen als een diadeem.
Ze liefkoost teder zijn gezwollen krop.
.
Zijn pink verdwijnt in een abces van bloed.
Ze kronkelt. Uit haar mond springt slijm. Een blaas
ontploft. Zijn krop wordt blauwer. Hij vat moed.
Hij rolt haar op haar rug. Hij is de baas.
.
Dan gaan zijn sleetse lendenen tekeer.
Het is een machtig knarsen. Het gesop
van kwijl in etter kent geen einde meer.
Zij kotst. Gods wonder in een notedop.
.
De laatste van de beatgeneratie
Lawrence Ferlinghetti
.
Afgelopen maandag overleed op 101 jarige leeftijd Lawrence Ferlinghetti (1919-2021) de laatste dichter, schrijver die nog leefde uit de tijd van de befaamde beatgeneration. In 1953 begon Ferlinghetti in San Francisco, samen met Peter D. Martin (uitgever van het magazine ‘City Lights waar Ferlinghetti in debuteerde als dichter), die zich na twee jaar terugtrok, de fameuze City Lights Bookstore, die snel uitgroeide tot een trefpunt voor avant-gardistische schrijvers.
Hij werd er uitgever van de Pocket Poet Series waarmee hij de toen nog sterk controversiële ‘beatpoëzie’ van bijvoorbeeld Allen Ginsberg, Jack Kerouac en Gregory Corso stimuleerde. Als lid van de poëziebeweging San Francisco Renaissance debuteerde Ferlinghetti in 1955 met de bundel ‘Pictures from the Gone World’. Net als in ‘A Coney Island of the Mind’ (1958) en ‘Starting from San Francisco’ bevat deze bundel gedichten die primair bedoeld zijn om in het openbaar gelezen te worden, vol retoriek en herhalingen, vaak begeleid door jazzmuziek, een soort spoken word poetry avant la lettre.
Zijn gedichten spelen sterk in op de actualiteit, nodigen uit tot discussie en roepen op tot persoonlijke stellingname. Een voorbeeld hiervan is zijn tegen Richard Nixon gerichte satire ‘Tyrannosaurus Nix’. Mede door het publieke karakter krijgt Ferlinghetti wel het verwijt dat zijn poëzie clichématig is en gericht op effect.
Ook vertaalde hij poëzie uit het Frans, onder wie Jacques Prévert. Veel werk van Ferlinghetti werd op muziek gezet door vooraanstaande popartiesten, onder wie Roger McGuinn en Bob Dylan. Ferlinghetti bleef tot op hoge leeftijd actief schrijven en schilderen. Zijn laatste bundel ‘Poetry as an insurgent art’ verscheen in 2007.
Uit zijn bundel ‘How to paint sunlight’ uit 2001 komt het gedicht ‘The changing light’.
.
The Changing Light
.
The changing light at San Francisco
is none of your East Coast light
none of your
pearly light of Paris
The light of San Francisco
is a sea light
an island light
And the light of fog
blanketing the hills
drifting in at night
through the Golden Gate
to lie on the city at dawn
And then the halcyon late mornings
after the fog burns off
and the sun paints white houses
with the sea light of Greece
with sharp clean shadows
making the town look like
it had just been painted
But the wind comes up at four o’clock
sweeping the hills
And then the veil of light of early evening
And then another scrim
when the new night fog
floats in
And in that vale of light
the city drifts
anchorless upon the ocean
.
De verliefde
Paul Éluard
.
De Franse dichter Paul Éluard (1895-1952) was naast dichter tevens een van Frankrijks bekendste surrealisten. Éluard was een zeer sociaal bewogen mens. In de Spaanse burgeroorlog vocht hij als lid van de Franse communistische partij mee tegen dictator Franco, in de tweede wereldoorlog sloot hij zich aan bij het Franse verzet en na de oorlog was hij betrokken bij het verzet van de Griekse partizanen. Éluard (en zijn vrouw Gala die later Salvador Dali trouwde) waren goed bevriend met Max Ernst, de Duitse surrealistische schilder.
Toch is in zijn werk het surrealisme niet altijd heel prominent aanwezig. Zo is het gedicht ‘De verliefde’ of ‘L’amoureuse’ in een vertaling van Hans van Straten dat staat in de bundel ‘De moderne Franse poëzie, een anthologie’ uit 2001, meer een liefdesgedicht dan een surrealistisch gedicht, al heeft het hier en daar surrealistische verwijzingen.
.
De verliefde
.
Zij staat over mijn oogleden
en haar haren zijn in de mijne,
zij heeft de vorm van mijn handen,
zij heeft de kleur van mijn ogen,
zij verzinkt in mijn duister
als een steen op de hemel.
.
Zij heeft haar ogen altijd open
en laat mij niet slapen.
Haar dromen in het volle licht
slaan wolken uit de zonnen
laten mij lachen, huilen en lachen,
en praten zonder iets te hoeven zeggen.
.
















