Site-archief
Pieter Boskma
De weg (naar de lezer)
.
Wanneer ik op zoek ben naar berichten over Pieter Boskma op dit blog dan valt me op dat van de 5 blogberichten er twee over Arthur Lava gaan, twee over Leo van der Zalm een over Arie Visser (een gedicht van Boskma over Visser) en eigenlijk maar één blogbericht over Boskma zelf als dichter. Waarschijnlijk komt dat omdat Boskma deel uitmaakte van de Maximalen en ook Arthur Lava daarbij hoorde.
Maar aan deze situatie (slechts 1 bericht over Boskma zelf) gaat nu verandering komen. Pieter Boskma (1956) publiceerde namelijk in oktober zijn nieuwe dichtbundel ‘De stilte variant’. In de communicatie rond het verschijnen van deze bundel lees ik: “Door deze bundel waren twee geliefden: een levende en een dode. Soms blijft in het midden wie het betreft, alsof dat niet uitmaakt, alsof dood en leven in wezen hetzelfde zijn. Alleen de liefde lijkt waarlijk autonoom en zowel het leven als de dood te overstijgen.”
Uit de bundel koos ik het gedicht ‘De weg (naar de lezer)’. In het gedicht wordt een uitspraak van Gerrit Komrij over Simon van het Reve aangehaald. De uitspraak werd waarschijnlijk gedaan in de jaren zeventig. Al heb ik de letterlijke tekst niet terug kunnen vinden.
.
De weg (naar de lezer)
.
Om te zeggen dat het hard gezegde
beter klinkt maar minder zeg6t
zou de doeners tekortdoen
die op de barricades klommen.
.
‘het is een aardige jongen, maar hij
moest niet zo schreeuwen,’ zei Gerrit
over Simon, en ik zei: ‘Dat is waar,
mits er niks te schreeuwen valt.’
.
Er wordt ook wel gefluisterd dat
er veel te veel gefluisterd wordt,
die valse onverstaanbaarheid
staat blijkbaar altijd nog vooraan.
.
Ik zing er maar wat tussenin
waar mijn lied de weg is
die gelukkig domweg
voert tot U, tot U.
.
Oude lied
Zwagerman en Kopland
.
Begin deze maand was de medewerkersdag van Meander, het literair e-magazine voor Nederlandstalige poëzie met haar nieuwsbrief die wekelijks naar ruim 5000 abonnees wordt gestuurd. Op deze dag werd ook een quiz georganiseerd over poëzie die ik samen met Cora de Vos had gemaakt. Een van de vragen die gesteld werd was ‘Rutger Kopland inspireerde met zijn gedicht ‘Jonge sla’ talloze dichters tot een bewuste imitatie in de stijl van het gedicht. Hoe noem je een dergelijke persiflage? Het antwoord op deze vraag is natuurlijk een pastiche.
In de bundel ‘Bekentenissen van de pseudomaan‘ van Joost Zwagerman (1963-2015) uit 2001 staat een pastiche op precies dit gedicht van Kopland. Overigens kwam Joost Zwagerman ook terug in de quiz (tot welke stroming behoorde Zwagerman?) en er was ook een vraag over Rutger Kopland (wat is de echte naam van Kopland?).
Terug naar het gedicht van Zwagerman. Het gedicht heeft de titel ‘Oude lied’.
.Oude lied, dichter over dichter
Oude lied
.
Hoe langer het duurt, hoe langer
je liefhebt
Rutger Kopland
.
Niks kan ik hebben,
het ontluiken van meisjes,
grote gevoelens, hun toefjes
ademhaar kan ik met vochtige ogen
zien verdorren, daar ben ik
werkelijk slap in.
.
maar oud smegma het hele jaar door,
ontijdig gekoekt, duvels hard,
in hun droge plooitjes, yess!
.
Levens-vreugde in den dood
De Tachtigers
.
Ik heb al veel geschreven over verschillende stromingen in de poëzie. De Vijftigers, de Zestigers, Nieuwe Realisten, de Maximalen, maar ik kwam erachter dat ik nog nooit een blog gewijd heb aan de Tachtigers. Ik heb wel aan verschillende vertegenwoordigers van de Tachtigers individueel aandacht besteed maar aan de stroming als zodanig nog niet. Een omissie kortom. Daar gaat nu verandering in komen.
De Tachtigers vormden een vernieuwende beweging binnen de Nederlandse kunst en met name binnen de Nederlandse literatuur die van ca. 1880 tot 1894 bestond. In het werk van de auteurs die tot deze beweging worden gerekend kwamen het impressionisme en naturalisme sterk naar voren. De Tachtigers zijn gevormd uit een groep jonge studenten en kunstenaars, geboren tussen 1855 en 1865, voornamelijk afkomstig uit Amsterdam en omgeving, die elkaar vonden in de afkeer van de victoriaanse wereld die Alphons Diepenbrock later zou beschrijven als ‘de afschuwelijke vulgariteit van de bureaucratenwereld der ‘letterkundigen’.
Ze zijn vooral van belang vanwege de vernieuwing die zij aanbrachten in de poëzie en de sterke onderlinge band die de meesten van hen aanvankelijk met elkaar hadden: zij kenden elkaar van hun studies of van sociëteiten, correspondeerden intensief met elkaar leenden elkaar geld en investeerden in hun in 1885 vol elan opgericht nieuw literair tijdschrift De Nieuwe Gids, dat vooral in de begintijd over het algemeen met de beweging werd vereenzelvigd en zich sterk afzette tegen de reeds bestaande, meer behoudende De Gids, dat verscheen sinds 1837.
Naast De Nieuwe Gids werd ook het weekblad De Amsterdammer een belangrijk medium van de beweging. Hoewel het vooral een literaire beweging betrof, waren er ook kunstschilders en componisten die zich met de beweging associeerden, zoals de eerder genoemde componist en schrijver Alphons Diepenbrock (1862-1921).
Belangrijkste dichters uit de beweging van de Tachtigers zijn Willem Kloos, Herman Gorter, Hélène Swarth, Albert Verwey, Hein Boeken, Franc van der Goes en Jacques Perk en in hun voetspoor ook een dichter als Augusta Peaux.
Nico Donkersloot (1902 – 1965, pseudoniem Anthonie Donker) hoogleraar Nederlands, letterkundige, essayist, schrijver, literair vertaler en dichter, publiceerde in 1935 ‘De gestalten van tachtig, bloemlezing uit de poëzie der tachtigers’. Uit deze bloemlezing koos ik het gedicht ‘Levensvreugde in den dood’ van Willem Kloos (1859-1938). Het gedicht werd genomen uit de bundel ‘Verzen III’ uit 1913.
.
Levens-vreugde in den dood
.
Het dondert en bliksemt niet
René Huigen
.
Dichter, vertaler, essayist en schrijver René Huigen (1962) maakte oorspronkelijk deel uit van de Maximalen, maar verliet deze groep al snel. Hij concentreert zich steeds meer op de vraag wat poëzie eigenlijk is en waarom poëzie betekenis heeft. Huigen doceerde in de jaren negentig van de 20e eeuw aan de Schrijversvakschool ’t Colofon in Amsterdam. In 1999 doceerde hij poëzie aan de Universiteit van Michigan. René Huigen debuteerde met de bundel ‘Paleis der ingewanden’ in 1989. De bundel ‘Geen muziek & geen mysterie’ uit 2003 werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.
In ‘In Liefde Bloeyende’ De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in 100 en enige gedichten’, nam Gerrit Komrij het gedicht ‘Het dondert en bliksemt niet’. Komrij noemt het een gedicht dat brutaal en ook wel geestig is van een dichter die laat zien dat hij donders goed weet waar de klepel hangt in de moderne poëzie. En;l De dichter is de magische schepper van zijn eigen wereld. Hij vraagt de lezers alleen maar of ze bereid nzijn in de ban van het gedicht te blijven, of ze het gedicht zolang het duurt niet willen verlaten. Dat laatste zeker niet lijkt me.
.
Het dondert en bliksemt niet
.
Mooi weer spelend wordt als donderslag
bij heldere hemel zonneklaar
dat tegen die achtergrond
het decor als foto
op het golfkarton van
een spiegelgladde zee is geplakt
Dat het niet dondert en bliksemt
hoe beelden aarde maken, hoe
de snavel van een vogel met zijn veren
kortgesloten wordt, of hoe
wat woord is tot stof verwordt
Zolang de suggestie zich ontlaadt
in wat tegelijkertijd wordt opgewekt,
als een zichzelf bedruipende kaars
in de vorm van een hondje
dat het eigen kaarsvet oplikt
.
Dichter op verzoek
Martinus Nijhoff
.
In 2017 begon ik op dit blog een nieuwe categorie Dichter op verzoek. De eerste van vele delen begon met de dichter Nijhoff (waar ik nog vele malen aandacht aan zou besteden). Omdat ik vanaf vandaag deze categorie weer nieuw leven in wil blazen, vandaag een gedicht van die zelfde Martinus Nijhoff (1894-1953) getiteld ‘De schrijver’. Ik kon in de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1976 (6e druk) maar liefst kiezen uit drie gedichten met diezelfde titel. Blijkbaar was het een onderwerp dat Nijhoff bezig hield als dichter. Deze gedichten staan in bet hoofdstuk Verspreide gedichten en ik koos voor het tweede gedicht, een sonnet.
Vanaf nu wil ik weer vaker dichters op verzoek gaan plaatsen dus heb je een favoriete dichter, en het maakt niet uit of dat een jonge dichter, een aanstormend talent is, een Tachtiger, Vijftiger, Maximaal, buitenlands of Nederlands dichter, laat een reactie achter en ik ga er iets mee doen. Vanaf nu elke zondag de komende periode.
.
De schrijver
.
Telkens komen tusschen de wolken door
vogels met nieuwe tekst tegen de ramen,
en ik zit mij, onder mijn lamp, te schamen
dat ik niet neer kan schrijven wat ik hoor.
.
O God! Hoe dorst ik lachen om lichamen
van wier volmaakte schoonheid een flauw spoor
in kleeding overblijft, ik die aldoor
uw evangelie uitstraal voor reclame.
.
Hoe dorst ik lachen? In hun oogopslag
is vogelwiekslag meer dan uit te spreken.
Ik kan niets doen, niets doen. Ik wacht den dag
.
dat zich één vrouwehand opheft, ten teeken
dat ik wat voor mij neerstrijkt nemen mag.
Want hoor, hij zingt, hij is niet te onderbreken.
.
Stof stof stof
Pieter Boskma
.
Teruglezend op mijn blog kwam ik tot de ontdekking dat ik in al die jaren dat ik dit blog al schrijf nog geen aandacht had besteed aan dichter Pieter Boskma (1956). Pieter Boskma studeerde tussen 1977 en 1984 onder andere Nederlands, Engels, Indonesisch, Kunstgeschiedenis van Oost-Azië en antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij debuteerde in 1984 met de dichtbundel ‘Virus Virus’, uitgegeven in eigen beheer in samenwerking met Paul van der Steen. In hetzelfde jaar richtten Van der Steen en hij het tijdschrift ‘Virus’ op. Eind jaren tachtig was hij betrokken bij de poëziebeweging de Maximalen.
Vanaf 1990 werkte hij een aantal jaren als poëziedocent aan de Schrijversvakschool ’t Colofon. Hij publiceerde niet alleen in alle literaire bladen en de meeste landelijke kranten en opiniemagazines, maar ook in bladen als Playboy en Avenue, en in meer dan honderd bloemlezingen. Daarnaast werkte hij voor de VPRO- en NPS-radio.
Boskma’s werk werd vertaald in onder meer het Engels, Duits, Fries, Frans, Chinees en Italiaans. Pieter Boskma was geruime tijd redacteur van het poëzietijdschrift ‘Awater’. In 2003 had hij zitting in de jury van de P.C. Hooft-prijs. Voor zijn werk ontving hij onder meer de Ida Gerhardt-Poëzieprijs, de Rabobank Cultuurprijs Letteren voor zijn hele oeuvre en hij werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2016.
Het gedicht dat ik koos van Boskma komt uit zijn bundel ‘De messiaanse kust’ uit 1989 en is getiteld ‘Stof stof stof’.
.
Stof stof stof
.
wat maakt het ons uit of ook het stof tot stof vergaat?
wij zijn de douche-generatie, ordelijke gel-gebruikers,
wij laten niets
aan het toeval over.
.
wij shockeren de pillenslikkers van de bestbeprijsde kwis.
wij houden van de doofpot der sterren en kometen.
wij zijn allergies voor knarsende sloten
want wij roesten niet.
.
wij spreken graag voor duistere halflege zalen.
wij dragen fier de ons geschonken bokalen van afgunst.
wij spiegelen ons niet aan elkaar.
wij zijn eenzaam.
.
wij ontvangen ons fortuin van de streamlined stropdas.
wij halen een mes langs de hals die daarin zit.
wij zijn en blijven tegendraads.
ons universum rafelt.
.
en na de feestjes, als wij dertig zijn
en dronken van twee biertjes
in de beha-loze zomer
schrijden wij in onze eigenaardigheid naar huis:
.
hermetische cellen in het harnas van de angst
dat ook het stof tot stof vergaat
en ons als een watertaxi
op de Tafelberg
slechts met ademnood omgordt.
.
Week van de vijftigers
laatste week van februari
.
De Nederlandse poëzie heeft de laatste 150 jaar veel verschillende stromingen gekend (Tachtigers, Vijftigers, nieuw realisten, Maximalen e.d) maar één van de bekendste en misschien ook wel invloedrijkste was de beweging van de Vijftigers. De beweging van de Vijftigers werd ingezet door de dichter Lucebert zo valt te lezen op de website https://www.literatuurgeschiedenis.nl
Lucebert stuurde zijn gedichten in 1949 op aan uitgeverij De Bezige Bij. Zijn onconventionele gedichten vielen echter niet in de smaak bij de redacteur die ze moest beoordelen. Deze dacht dat ze door een krankzinnige gemaakt waren. Maandenlang hoorde Lucebert niets van de uitgeverij. In dat jaar, ten tijde van de Politionele Acties, debuteerde hij met het gedicht ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’.
Toen Lucebert in 1951 echter debuteerde met de bundel ‘triangel in de jungle’ bij uitgeverij a.a.m. stols, kwam men bij De Bezige Bij alsnog tot inkeer en in 1952 verscheen daar de bundel ‘ápocrief/de analpabetische naam…’. Hij werd hiermee de voorman van de Vijftigers.
Zijn poëzie, die zo kort daarvoor nog voor gekkenwerk was gehouden, bleef onconventioneel, maar dat nam niet weg dat steeds meer lezers hun aanvankelijke weerzin overwonnen, omdat ze begrepen dat hier een jonge dichter stem probeerde te geven aan een generatie die in de Tweede Wereldoorlog volwassen was geworden. Een generatie die vond dat het allemaal helemaal anders moest. De dichters uit deze beweging verzetten zich tegen de oude normen en waarden die na de oorlog opnieuw gekoesterd werden, ook in de kunst. Zozeer week de poëzie van de dichters van Vijftig af van wat toen de norm was, dat veel lezers aanvankelijk niet inzagen waarom dit soort werk nog poëzie of literatuur genoemd kon worden.
Naast het experimentele karakter van de gedichten gaven de Vijftigers nog een betekenis aan het woord experimenteel, namelijk die van de experience, de beleving. Het proces van het dichten was minstens zo belangrijk als het vernieuwende karakter. Daarnaast was spontaniteit een belangrijk gegeven. Juist na de tweede wereldoorlog (waarin zo duidelijk was geworden wat er gebeurd als je vastliggende constructies oplegt aan de werkelijkheid) was spontaniteit van handelen en denken van groot belang voor de Vijftigers. Zij zetten zich af tegen het rationele, zoals het denken in zwart-wit tegenstellingen (goed/slecht, geest/lichaam, goddelijk/aards) en de hiërarchie die zulke tegenstellingen aanbrengen. Ze wilden dit soort denken juist doorbreken. Voor hen stond het goddelijke niet boven het aardse, de geest niet boven het lichaam. De Vijftigers zagen de poëzie als een bevrijdende kracht voor alle levensterreinen. Hun staat niet alleen een literaire omwenteling voor ogen, maar een totale reorganisatie van het leven en het bewustzijn.
Tot de dichters van de Vijftigers worden gerekend: Lucebert, Hugo Claus, Gerrit Kouwenaar, Hans Andreus, Remco Campert, Jan Elburg, Sybren Polet, Paul Rodenko, Bert Schierbeek, Simon Vinkenoog, Paul Snoek en Jan Hanlo.
Deze week extra aandacht voor de Vijftigers en hun werk uit die beginperiode van de jaren ’50. Te beginnen, uiteraard, met een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Triangel in de jungle’ uit 1951.
.
Strafkolonie
.
Een meer vol kettingen en rode
voetstappen nachtdruppels ebbenhouten
ogen in alle kasten
konden genezen eten en boeken
lange boeken zingen op onze lichamen
wan en langhopig lang
.
soms komt de zon zo zon-
derling hinkend als pompen
.
vaak puilt de nacht een paarse vrouw
koud op de kamer koud op de keel
.
soms is het onderling donker
.













