Site-archief
Raban! Rabijst! Rabon!
C. Buddingh’
.
C. Buddingh’ (1918-1985) schreef ‘De blauwbilgorgel’ in oktober 1942 in sanatorium Zonnegloren in Soest. Het gedicht maakte hem destijds bekend bij jong en oud. Uit het boek ‘Ik ben de blauwbilgorgel’ van biograaf Wim Huijser blijkt dat de tijd in het sanatorium in Soest voor dichter, schrijver en vertaler C. Buddingh’ een ingrijpende periode was in zijn leven. Het machtigste wapen dat de patiënt Buddingh’ ter hand nam in het sanatorium waren boeken. Buddingh’ werd in en na de Tweede Wereldoorlog gedurende ruim vier jaar in sanatorium Zonnegloren in Soest verpleegd omdat hij aan tuberculose leed.
Na verschillende publicaties in de vooroorlogse literaire tijdschriften ‘Den Gulden Winckel’ en ‘Criterium’, debuteerde Buddingh’ met zijn bundel ‘Het geïrriteerde lied’ in 1941. Deze publicaties van surrealistische gedichten waren illegaal vanwege de Duitse bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog . In 1944 verscheen er een klein boekje onder de toonbank, een reeks erotische kwatrijnen getiteld ‘Praeter gallum cantat’. Ook zijn vertalingen van vier gedichten van W.H. Auden werden clandestien uitgegeven.
Tijdens zijn verblijf in Zonnegloren schreef hij ‘de blauwbilgorgel’ (onderdeel van zijn ‘gorgelrijmen’ welke geïnspireerd was op de Engelse kinderroman ‘The Bluebillgurgle’ van E. Nesbit . Hij publiceerde de ‘gorgelrijmen’ in verschillende edities, waaronder ’10 gorgelrijmen’, een geïllustreerde bundel waarvan er in 1954 slechts tien exemplaren werden gedrukt. Op zoek naar dit gedicht kwam ik erachter dat ik het nog nooit gedeeld had op dit blog, wel naar verwezen en ook over het vervolg geschreven, maar als gedicht nooit geplaatst. Daar komt vandaag dus verandering in.
.
Ik ben de blauwbilgorgel
.
Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban!
Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! Ga heen! Ga heen!
.
Wat doe jij
Blind gepakt
.
Vandaag ben ik voor mijn boekenkast gaan staan en heb ik met mijn ogen dicht een dichtbundel eruit gepakt, zoals ik dat al eerder deed. Dit keer pakte ik de bundel ‘V in vers” de bezetting en het verzet in verzen op de voet gevolgd door Anthonie Donker uit 1965. Deze bundel verzetspoëzie werd uitgegeven ter gelegenheid van de 20 jarige herdenking van de bevrijding van Nederland en legt verband tussen de verzen en de feiten. Dat laatste betekent dat bij veel van de gedichten een historisch feit of stukje tekst is toegevoegd.
Ik heb de bundel op een willekeurige pagina geopend en daar op pagina 118 staat het gedicht ‘Wat doe jij?’ van Gerrit-Jan van der Veen (1902-1944). Dit gedicht verscheen de eerste keer anoniem in het nummer van De Vrije Kunstenaar van maart 1944. Beeldhouwer Gerrit-Jan van der Veen was een der veelzijdigste verzetsfiguren. Vanaf de oprichting af, in mei 1942, was hij redacteur van De Vrije Kunstenaar, het ondergronds orgaan van de kunstenaars die zich verzetten tegen de hun door de Duitsers opgelegde Kultuur-kamer. Op grote schaal verleende van der Veen hulp aan diverse groepen bijvoorbeeld door het verschaffen van valse papieren. Ook nam hij deel aan gewapende acties onder andere aan de aanslag op het bevolkingsregister in Amsterdam.
Bij de overval op het Huis van Bewaring in Amsterdam in mei 1944, een poging om kameraden te bevrijden, raakte hij zwaar gewond. Korte tijd later viel hij in handen van de Duitsers en werd hij op 10 juni 1944 in Overveen gefusilleerd.
.
Wat doe jij?
.
Wat doe jij, nu je land wordt getrapt en geknecht,
Nu het bloedt uit ontelbare wonden.
Wat doe jij, nu je volk wordt ontmand en ontrecht,
Door de zwarte en feldgraue honden?
.
Wees vervloekt jij, die azend op ’t goud van den beul,
Hem zijn roofburchtenbouw helpt volvoeren.
Wees vervloekt jij, die laf, in het slavengareel,
Hem zijn worgstrikken strakker helpt snoeren.
.
Wees veracht jij, die slap van zelfzuchtige angst,
Tracht de grievendste hoon te negeren.
Wees veracht jij, die jaagt naar gewin en genot,
Waar je broeders rondom je kreperen.
.
Op de bres voor de vrijheid, jij man van ’t verzet,
Die verbeten ’t gespuis blijft belagen.
Jij die vecht, jij die valt voor de vrijheid en ’t recht,
Hij die stand houdt waar velen versagen.
.
Grijpt hem aan waar je kunt, hij die grijpt waar hij kan,
Tot de laatste van ’t tuig is verdreven.
Op! – de dood of de vrijheid: de leus van een man,
Van een man, die het waard is te leven.
.
Mijn dorp
Andon Zako Çajupi
.
Eind deze maand ga ik met een paar vrienden een weekje naar Albanië. Ik heb dat altijd een fascinerend land gevonden en nu ga ik het bezoeken. Ooit een koninkrijk (vanaf 1928 onder koning Zog de 1e), daarna, vanaf 1939 een protectoraat van het Koninkrijk Italië, geregeerd door Victor Emmanuel III. En na de tweede wereldoorlog een satelietstaat van de Sovjet Unie onder leiding van Enver Hoxha (1908-1985). Na verkiezingen in 1991 kwam er na 40 jaar een einde aan het communisme in Albanië. Sindsdien is Albanië een parlementaire democratie.
Een land kortom met veel geschiedenis, een verleden als communistisch land met een leider (Hoxha) die in het begin van zijn machtsperiode een fervent Stalin bewonderaar was maar die zich later afwende van de Sovjet leiders en zich meer op het China van Mao richtte. Tel daarbij op dat het land tal van nationale parken kent met de meest prachtige natuur en de 750.000! bunkers die het land telt en je begrijpt waarom ik daar graag naartoe ga.
Toen ik me wat aan het inlezen was stuitte ik op een paar dichtregels (de beginregels) van een beroemd gedicht ‘Fshati Im’ of ‘Mijn dorp’ van Andon Zako Çajupi (1866-1930). Andon Zako Çajupi was advocaat, toneelschrijver, dichter en dichter van de Albanese Renaissance. Het gedicht ‘Mijn dorp’ is een ode aan de bergen en de rotsen, de weelderige bloemenweiden, het water van de rivier die zich ongetemd door de laagvlakte kronkelt, velden vol koren en mais, en koel water uit de bron en de vrouwen.
Het gedicht markeert de periode waarin een hernieuwd nationaal Albanees bewustzijn opbloeide, onder andere in de kunst. Toch is de nationale trots al zo oud als Albanië zelf hoe hartgrondig de Albanezen het lot van hun land ook mogen vervloeken (heel veel Albanezen verlaten het land voor een betere toekomst elders). Het gedicht ‘Mijn dorp’ werd vertaald uit het Albanees door Robert Elsie (een in Canada geboren Duitse geleerde die gespecialiseerd was in Albanese literatuur en folklore).
.
Mijn dorp
,
De bergen rijk aan steen,
de weilanden vol gras,
de velden vol tarwe,
daarachter ligt een rivier.
Daar tegenover het dorp
Met kerk en rijen grafstenen,
En eromheen staan
eenvoudige, kleine huisjes.
Frigide is het water,
de wind waait, maar het maakt niet uit,
de nachtegaal verkondigt het:
Gazelle-achtig zijn de vrouwen.
Liggend in de schaduw, mannen
aan het spelen, druk aan het kletsen.
Het ongeluk kan hen niet overkomen,
want ze leven van hun vrouwen.
Vrouwen in de velden, en
in de wijngaarden, vrouwen,
vrouwen oogsten hooi, de hele
dag en nacht zwoegend.
Vrouwen dorsen,
oogsten de oogst, vrouwen,
vertrekken voor zonsopgang,
komen in het donker terug!
Voor hun echtgenoten verschroeien vrouwen in de zon,
werkend, nooit rustend,
zelfs niet op zondag!
Arme Albanese vrouw,
de hele tijd aan het zwoegen,
en als ze naar huis gaat,
maakt ze zowel lunch als avondeten.
Hoe zit het met uw man
die bij de fontein zit te loungen?
Oh, mijn ellendige vrouw,
Jij leidt ook het huishouden!
.
Om land en hart
Oorlogsgedichten
.
Zo nu en dan loop ik in kringloopwinkels of tweedehandsboekenwinkels kleine, vaak goedkoop gemaakte, bundeltjes tegen het lijf die tijdens of vlak na de tweede wereldoorlog zijn verschenen. Een aantal voorbeelden lees je hier https://woutervanheiningen.wordpress.com/2020/03/24/climax/, hier https://woutervanheiningen.wordpress.com/2020/02/27/oorlogsstad/ en hier https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/04/12/geteisterd-volk/ . En nu kan ik hier weer een nieuw exemplaar aan toevoegen dat in mijn bezit is gekomen.
Het betreft hier het kleine bundeltje ( het is meer een schriftje met een slappe kaft) ‘Om land en hart’ verzen van J. ten Mutsaert. Zoals op de eerste pagina te lezen is, werd dit bundeltje verzen uitgegeven in april 1945 in het bezette deel van Nederland door De Duistelvink. Het werd in een oplage van 810 uitgegeven (al is in mijn exemplaar sprake van 410 maar van de 4 is een 8 gemaakt. Ik heb nummer 641.
Op https://www.dbnl.org/ lees ik dat J. Mutsaert het pseudoniem was van dichter Jan H. de Groot (1901 – 1990) die ook het pseudoniem Haje Sikkema gebruikte. Jan H. de Groot debuteerde in 1926 met een in eigen beheer uitgegeven bundel ‘Lentezon’, was journalist en redacteur bij ‘Het vrije Volk’ en bleef tot op hoge leeftijd schrijven. Zijn laatste publicatie was een bibliofiel uitgegeven werk in 1988. Voor zijn werk ontving hij de Verzetsprijs voor letterkundigen in 1945 en de Poëzieprijs van de stad Amsterdam in 1946 voor het gedicht ‘Moederkoren’.
In ‘Om land en hart’ staan korte en wat langere gedichten en verzen. Over Mussert, het Duitse volk, het graf van een Engelse piloot en een executie in het Weteringplantsoen, 20 gedichten in totaal. Ik heb er een paar uitgekozen om hier te plaatsen.
.
Arrestatie
.
Nog eenmaal zie ik om en groet mijn vrouw,
mijn jongens met de neuzen voor de ramen.
Er is berouw noch spijt, ik krop alleen wat tranen,
omdat ik plots’ling weet, hoeveel ik van z hou.
.
Vrijheidsstrijder
.
Van huis en hol verdreven,
de dood ontweken en gezocht.
Niets was als prijs te duur gekocht,
mits ’t nageslacht zou leven.
.
Steden
.
O steden, vast en hecht is uwe staat,
voor elke vluchtling zijt gij toeverlaat.
Maar Babel werd verwoest, Carthago en Athene.
In één nacht vult het puin uw plein en straat.
.
Spiegel internationaal
René Char
.
In 1988 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff de bundel ‘Spiegel Internationaal’ moderne poëzie uit 21 talen. De bundel werd samengesteld door Maarten Asscher en Laurens Vancrevel en bevat poëzie uit 21 taalgebieden van over de hele wereld (met een nadruk op Europese landen). Een aantal dichters is zeer bekend en beroemd (Günter Grass, T.S. Eliot, Seamus Heaney, Primo Levi, Octavio Paz, Anna Achmatova) maar er staan ook, voor mij, verrassingen in zoals de dichter René Char (1907 – 1988) uit Frankrijk.
Char publiceerde in 1929 zijn eerste poëziebundel en werd in zijn beginjaren aangemoedigd door Paul Éluard, een van de bekendste Franse Surrealisten. Hij trok naar Parijs, waar hij onder meer André Breton en Louis Aragon leerde kennen. In 1934 vestigde hij zijn naam met de ‘Le marteau sans maître’, een van de belangrijkste dichtbundels voortgekomen uit het surrealisme van de periode 1929-1934. Uit de bundel spreekt een samenballing van krachten die ook zijn latere werk zal kenmerken. Invloeden van Nietzsche zijn herkenbaar, maar wel steeds vanuit een originele eigen visie.
In de oorlog zit Char in het verzet maar blijft schrijven. Kort na de oorlog publiceert hij zijn bekende bundel ‘Fureur et mystère’ (1948), waarin een intense bewogenheid doorklinkt en het mysterie van de tederheid centraal staat. Deze bundel werd opgenomen in Les Mondes ‘100 boeken van de eeuw’. Char nam na de oorlog vaak openlijk politieke standpunten in. Vanaf de jaren zestig klinkt steeds sterker de angst en de hoop van het tijdsgewricht door in zijn poëzie. In die periode keerde hij zich onder andere publiekelijk tegen de stationering van atoomraketten in de Provence.
Char was goed bevriend met veel (bekende) kunstenaars als Albert Camus, Pablo Picasso, Joan Miró en Wassily Kandinsky.
In Spiegel Internationaal staat onder andere het gedicht ‘Pyreneeën’ in vertaling van Clasine Heering.
.
Pyreneeën
.
Gebergte van de grotelijks bedrogene,
Op de spits van uw koortsige torens
Verzwakt de laatste lichtschijn.
.
Niets dan leegte en lawine,
Treurnis en nood!
.
Al die karig-beminde troubadours
Zagen binnen het bestek van die éne zomer
Hun zoet en pessimistisch koninkrijk wit kleuren.
.
O! onverbiddelijk is de sneeuw
Die zich verheugt in lijden aan haar voeten,
Die wil dat wie geleefd heeft in het zand
IJskoud verstijfd zal sterven.
.
Gedicht als (korte) film
Remco Campert en Alessio Cuomo
.
Vorige week was ik in Gent en daar kwam ik, lopende door de stad, allerlei gedichten tegen die op muren en ramen waren aangebracht. Zo ook het gedicht ‘Verzet’van Remco Campert. Het gedicht is aangebracht op een zijmuur van het Het Vrijzinnig Centrum Geuzenhuis. Verschillende vrijzinnige verenigingen vinden hier onderdak. Het café werd lang opengehouden door Motte Claus, de schoonzus van Hugo Claus. Zij was ook een van de initiatiefnemers van de Poëzieroute in Gent Het gedicht past bij het publiek van het Geuzenhuis: kritische en maatschappelijk geëngageerde mensen. Toen ik deze week wat aan het zoeken was op internet kwam ik een artikel tegen van mei 2018 over dit specifieke gedicht op deze plek in Gent.
Filmmaker Alessio Cuomo liep met zijn vriendin in Gent toen hij het gedicht op een muur zag staan. Hij was er zo door geraakt dat hij met de tekst aan de slag wilde. “Met het gedicht toont Campert dat verzet niet betekent dat je meedoet met de rest, maar dat je bij jezelf stil moet staan.” Dus stuurde hij Remco Campert een brief met het verzoek dit gedicht te ‘verfilmen’. Ook vroeg hij Campert of hij de hoofdrol wilde spelen in de filmische bewerking. Daar stemde Campert mee in. De film toont onder andere beelden van de schrijver achter zijn typemachine, maar ook de natuur van landgoed Rhijnauwen in Bunnik vlakbij Utrecht, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n vijfhonderd verzetsstrijders zijn gefusilleerd.
Volgens Cuomo was Campert blij met het resultaat. Al was de schrijver het filmen na een uur of drie wel redelijk zat. Hij was wellicht niet erg bekend met de gebruikelijke lange opnamedagen die er voor een film nodig zijn. “Sommige stukken moesten een paar keer worden opgenomen. Toen Campert weer een zin moest herhalen, zei hij: ‘Wanneer is het nou klaar? Ik kan het gedicht niet meer aanhoren’.”
.
.
Gedichten op vreemde plekken
Deel 94: Op het hek bij Nationaal Monument kamp Vught
.
Kamp Vught was tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Duitsland en het door Duitsland geannexeerde gebied. In totaal werden ruim 31.000 mensen tussen januari 1943 en september 1944 korte of langere tijd opgesloten in het kamp. Naast 12.000 joden zaten in Vught onder meer politieke gevangenen, verzetsstrijders, Sinti en Roma (‘zigeuners’), Jehovah’s Getuigen, zwervers, zwarthandelaren, criminelen en gijzelaars. Van hen vonden zeker 749 kinderen, vrouwen en mannen in het kamp de dood door honger, ziekte en mishandeling. Van hen werden 329 gevangenen geëxecuteerd op de fusilladeplaats even buiten het kamp.
.
Tegenwoordig bevinden zich op het voormalige kampterrein – met een totale oppervlakte van 350.000 m2 – een gevangenis, het Molukse woonoord Lunetten, twee kazernes en Nationaal Monument Kamp Vught.
.
In 1986 is de stichting Nationaal Monument Kamp Vught opgericht. Dankzij de inspanningen van de stichting kon op een klein gedeelte van het voormalige kampterrein een Nationaal Monument worden gerealiseerd.
.
Een onbekende maakte een gedicht vast aan het hek bij de fusilladeplaats. Dat gedicht is later in brons gegoten en hangt er nog steeds. Hieronder kun je het gedicht lezen.
.
Kon je teer smeren
Over steen, namen, verleden?
Dwaze stumper, zulke namen
Zijn nooit uit te wissen!
Ze staan gegrift in talloze
Mensenzielen, onaantastbaar
Voor jouw verziekte haat.
Ze staan met vuur geschreven
Aan de hemel, welks licht
Jou ondraaglijk is
.
Je hebt niets bereikt,
Teerling
Je hebt voor alles alleen
Je eigen naam besmeurd
Niet die van hen:
Zij glimlachen om jouw woede
Badend in het licht,
Wiegend op Gods adem
En zingen heel zacht en stil
Voor wie het wil horen:
Vrede
.













