Site-archief
Budé over Armando
Dichters over dichters
.
In de bundel ‘Achter het verdwijnpunt’ van Frans Budé, gepubliceerd in 2015 staat fraaie poëzie te lezen. Franciscus Hyacinthus Gerardus Antonius (Frans) Budé (kom er nog maar eens om zulke prachtige voornamen) is een Nederlands dichter geboren in Maastricht (1945). Budë debuteerde in 1968 met een aantal gedichten dat werd afgedrukt in Elseviers Weekblad. Zijn eerste bundel ‘Vlammend marmer’ verscheen in 1984, waarna hij een groot oeuvre van poëzie, proza en essays opbouwde. Budé is bekend door de vele gedichten die hij schreef bij werk van beeld kunstenaars.
In de bundel ‘Achter het verdwijnpunt’ zijn 14e dichtbundel, staan een aantal voorbeelden van gedichten die hij naar aanleiding van of over beeldende kunst schreef. Misschien is daarom ook het gedicht ‘Armando uitgelicht’ opgenomen maar omdat Armando ook een dichter is heb ik het gedicht toch vooral gelezen als een gedicht van de ene dichter over een andere dichter.
.
Armando uitgelicht
.
Als een blad neerdaalt midden in het zwijgen, water
zich samentrekt en weer uitvloeit, als een bos
het duister afschermt, een bronstig hert vervaagt
in gedempt licht en druppels schuchter beginnen
aan een eentonig vallen zonder zich te schikken
naar strak staande waterplassen. Als de rots gestreng
zijn rug recht voordat hij de avond omhelst,
verguld met zichzelf tijd in handen krijgt die hij
openbreekt en uitzet ver het landschap in, dan,
ja dan, verwijdt zich het ogenblik, schuift de horizon
de zee vooruit, verspreidt een geur van zout en zand.
.
(Wasser)
.
Het zingend hart
Gerard Reve
.
Hoewel hij door de meeste mensen eigenlijk alleen maar als schrijver van romans, brieven en verhalen is gekend, schreef Gerard Reve (1923 – 2006) ook gedichten. Sterker nog, zijn debuut in 1940 was met de dichtbundel ‘Terugkeer’ die hij in eigen beheer uitgaf in een oplage van 50 stuks. Overigens werd pas in de jaren ’80 van de vorige eeuw officieel dat dit zijn debuut was toen er een authentiek exemplaar werd gevonden. In 1993 werd in opdracht van Gerard Reve deze bundel in een oplage van 500 stuks herdrukt en door hem gesigneerd. Dat Reve ook gedichten schreef is ook weer niet zo vreemd, hij was van 1948 tot 1959 getrouwd met de dichter Hanny Michaelis.
Toch is het aantal gedichten van zijn hand klein, helemaal ten opzichte van al zijn prozawerk. Zo publiceerde hij in 1965 ‘Zes gedichten’, in 1979 ‘Een eigen huis’ (gedichten, toespraken en verhalen), in 1984 ‘Schoon schip’ (verhalen, gedichten en artikelen uit de periode 1945-1984, ‘Verzamelde gedichten’ uit 1987 en ‘Het zingend hart’ een uitgave uit 1973 en in 2003 opnieuw uitgegeven in De Grote Lijsters met 35 gedichten. Een klein oeuvre binnen zijn enorm grote oeuvre als schrijver.
In de bundel ‘Het zingend hart’ zijn gedichten opgenomen die Reve schreef in de jaren ’60 en ’70 met een gedicht ‘Kennis’ dat uit de jaren ’80 stamt en eerder verschenen in ‘Een eigen huis’ en ‘Het zingend hart’.
In de gedichten vele verwijzingen naar het Rooms Katholieke geloof waartoe Reve zich in 1966 bekeerde maar ook altijd die tegendraadse stem die hem als schrijver zo kenmerkte. Zoals in het gedicht ‘Gedicht voor mijn 47ste verjaardag’ uit 1970.
.
Gedicht voor mijn 47ste verjaardag
.
De dag zelf vreemd en grijs. De dag erna
zes zwanen zeilend tot de voetbrug
waar ik met gulle hand het feestgebak te water werp
dat niemand gisteren door zijn strot heeft kunnen krijgen
en dat de vogels evenmin begeren:
hun koninklijke halzen buigen niet,
terwijl het ongewone voedsel zinkt.
.
Kwatrijnen en Rondeel
Dubbel-gedicht
.
Ik heb besloten dat een Dubbel-gedicht ook twee gedichten kan bevatten die in vorm een overeenkomst hebben. Nu is een kwatrijn een heel andere vorm dan een rondeel, klopt, maar het zijn beide vaste versvormen. En dus is het vandaag een Dubbel-gedicht van vaste versvormen.
Het eerste gedicht is een kwatrijn, of eigenlijk zijn drie kwatrijnen. Een kwatrijn is een gedicht of een strofe van een gedicht van vier versregels en twee rijmklanken. Het woord is afgeleid van het Franse quatrain, van quatre, voor vier. Het rijmschema is meestal a-a-b-b, maar ook a-b-a-b en andere schema’s zijn mogelijk.
De ‘Drie kwatrijnen’ zijn geschreven door Hendrik Marsman (1899 – 1940) en verschenen in ‘Verzamelde gedichten’ uit 1967. De Drie kwatrijnen stammen uit de tweede periode (1929 – 1933).
Het tweede gedicht is een rondeel. Het belangrijkste kenmerk van een rondeel is de vele herhalingen: regels 1, 4 en 7 zijn hetzelfde en regels 2 en 8 zijn hetzelfde. Daarnaast kent een rondeel een vast rijmschema: a-b-a-a-a-b-a-b.
Het gedicht ‘Rondeel’ is van dichter D.A.M. Binnendijk ( 1902 – 1984). Dick Binnendijk was docent, dichter en literatuurcriticus. Het gedicht ‘Rondeel’ verscheen in Forum, een literair tijdschrift dat verscheen tussen 1932 en 1935, en later in ‘Nieuwste Dichtkunst’ De Uilenreeks No. 1 uit 1934.
.
Drie kwatrijnen
.
Zonder weerklank
.
Volk, ik ga zinken als mijn lied niet klinkt;
ik moet verdrogen als gij mij niet drinkt;
verzwelg mij, smeek ik maar zij drinken niet
wees mijn klankbodem, maar zij klinken niet.
.
Verbittering
.
De namen van wie eens mijn vrienden waren
werden tot as tussen mijn tanden en ik spuw ze uit.
eenzaam schijnt men te moeten zijn in deze dode landen;
het leven dooft in kaars na late nachtkaars uit.
.
Voor het inslapen
.
In deze kleine kamer vind ik soms nog vrede.
al wat daarbuiten ligt heeft voor mij afgedaan;
wat rest mij nog, dan ‘Krieg und Frieden’ lezend,
tot mijn verwoeste dromen in te gaan?
.
Rondeel
.
Geen vrucht, hoe glanzend aan haar tak,
Kan ‘t geeslen van de buien weren
Die in de herfst ten buit begeeren
Wat voordien aan haar greep ontbrak.
.
Geen vlaag, die in den nacht opstak,
Zal de geheime gloed bezweren
Der vruchten, glanzend aan den tak,
Die alle buien wreed bezeeren.
.
Zoo geen vermeetle hand verbrak
Des harten ongeschonden zegel,
Waarmee ‘t zich hecht aan eigen regel —
Een spaart zijn onweerstaanbre knak
Geen vrucht, hoe eenzaam aan haar tak.
.
De toekomst is nu
Poëzieweek 2020
.
Van 30 januari tot en met 5 februari is het Poëzieweek en op 30 januari is het Nationale Gedichtendag in Nederland en Vlaanderen. Op de website van de Poëzieweek https://www.poezieweek.com/ kun je alle activiteiten en bijzonderheden nalezen. Het thema van de Poëzieweek is ‘De toekomst is nu’.
In aanloop naar de Poëzieweek toe wil ik een aantal gedichten van dichters die in dit thema geplaatst kunnen worden, hier plaatsen. De eerste dichter en het eerste gedicht is van Hans Berghuis.
Berghuis (1924 – 1994) was dichter en prozaschrijver. Hij debuteerde in 1947 met de poëziebundel ‘Stanza’s voor haar’ in 1950 gevolgd door de bundel ‘Grote en kleine metten voor jou’ waarna het tot 1984 zou duren voor hij weer een dichtbundel publiceerde, namelijk ‘Postpapier voor Nigra’. In veel van Berghuis’ poëzie is er sprake van een rusteloos zoeken om te ontkomen aan de essentieel menselijke eenzaamheid. In het gedicht ‘De laatste adem’ komt dit ook mooi naar voren. Het gedicht komt uit de bundel ‘Postpapier voor Nigra’ briefgedichten, dat in 1984 werd uitgegeven door Uitgeverij Stichting Ravenberg Pers. In dit gedicht wordt pijnlijk duidelijk een situatie geschetst waarin de toekomst van de hoofdpersoon al vast staat en al reeds is begonnen.
.
Laatste adem
.
Des nachts sluipend door het huis, op zoek
naar drank en sigaretten, een glas achterover
slaan tegen de pijn, tien regels van het boek
lezen dat nooit geschreven werd, daar zitten
in een stoel zonder zeker te weten wat te doen,
de vogels horen wakker worden tegen vieren
en dan kruipend en tierend terug naar bed.
Hij vloekt tegen haar billen, tast de spleet,
hij kneedt de mammas van zijn zwarte schaap,
hij laat de slang die één maal Eva beet
kopstoten in zijn boom, totdat zij vraagt:
‘Wil je gewoon doen? Kom je in mijn hol?
Ik ruik je al een uur van hier tot daar. -‘
Ongewoon levend blaast hij zijn adem bol:
zijn dood begraaft hij in de moederbaar.
.
Het grijze gevaar
Rijmen voor Sinterklaas
.
Daags voor Sinterklaas zal er nog menig ouder in de stress zitten omdat er gedichten geschreven moeten worden. En met gedichten bedoelen we dan rijmpjes, versjes. En waar de meeste ouders niet veel verder komen dan “Sint zat te denken wat hij aan deze of gene zou schenken” is er natuurlijk best iets meer te halen uit deze oude traditie.
Rijmende verzen zijn er in vele maten en soorten. Kijk maar eens onder de rubriek ‘Versvormen’ op dit blog, dan kom je er veel verschillende tegen. Waar de meeste rijmende gedichten de mist in gaan is niet eens omdat ze niet rijmen, dat lukt de meeste mensen nog wel (met of zonder rijmwoordenboek), nee het is het metrum, het ritme waar menigeen de mist mee ingaat.
En dat het heel goed kan bewijzen vele light verse dichters. Een van de bekendste light verse dichters die ook humor in zijn poëzie stopt is John O’Mill. O’Mill (1915 – 2005) was het pseudoniem van Johan van der Meulen. Hij was tot 1975 leraar Engels aan de Rijks-HBS te Breda en schreef nonsensgedichten die vaak gebaseerd waren op een letterlijke vertaling van Nederlands idioom in het Engels. Hij werd hiertoe geïnspireerd door het werk van zijn leerlingen en wat ik camping Engels zou noemen..
O’Mills eerste bundel ‘Lyrical Laria in Dutch and double Dutch‘ (1956) werd gepubliceerd in de hoge oplage van 5000 stuks, en werd daarna nog vijftien maal herdrukt tot 1983. Zijn werk kenmerkt zich niet alleen door een perfect ‘ritme’, maar tevens door een creatief gebruik van ‘Double Dutch. Johan van der Meulen werd door Hugo Brandt Corstius (auteur van onder andere ‘Opperlandse taal- & letterkunde’ ) omschreven als “Anglo-Opperlandicus”.
Van zijn hand verschenen maar liefst 18 bundeltjes. Uit de laatste (1984) ‘Beloney bellettrie’ een voorbeeld van zijn geweldige gevoel voor ritme en metrum.
.
Het grijze gevaar
.
Om hun ouders leed te besparen
(de kwalen van de oude dag),
at men ze op bij de barbaren,
wat iedereen als deugdzaam zag.
.
Vooral de moeders deed het deugd
op hun oude dag te weten
dat straks hun kroost (de lieve jeugd)
een week er goed van zouden eten,
.
terwijl de vader meer genoot
van gedachten aan de dagen
dat hij vlak na zijn vaders dood
’n hele week niet hoefde jagen.
.
Het volk, waarvan ik hier gewaag
(wilden die hun ouders aten),
vond zo het antwoord op de vraag:
‘Waar moeten we de oudjes laten?’
.
Met twee maten
Marnix Gijssen
.
De verzamelbundel ‘Met twee maten’ uit 1956 werd in dat jaar in een oplage van maar liefst 15.000 stuks gedrukt en later in 1969 nog eens 7.500 stuks. Deze bundel ingeleid en samengesteld door Paul Rodenko, heeft als ondertitel; de kern van vijftig jaar nederlandse poëzie geïsoleerd en experimenteel gesplitst.
De bundel is dus in tweeën gedeeld, de eerste maat, zoals Rodenko het noemt, geeft een beeld van het beste, dat er de laatste halve eeuw in Nederland en Vlaanderen aan poëzie is geschreven (dus ruwweg de eerste helft van de 20ste eeuw).
De tweede maat wil een poging zijn tot reconstructie van de poëtische erfenis van de laatste halve eeuw, op basis van het contemporaine poëtische bewustzijn, dat in zijn meest geprononceerde vorm in de poëzie der experimenteren tot uitdrukking komt.
Juist naar die tweede maat ging mijn belangstelling uit, grote dichters en gedichten uit de eerste helft van de 20ste eeuw ken ik genoeg maar wat verstaat of verstond Rodenko in 1956 als experimenteel? Met de kennis en de kijk van een 21ste eeuwse lezer valt dat experimentele erg mee. Toch valt er een hoop te genieten en is duidelijk waarom dichters als Andreus, Lucebert en Claus in dit deel zijn opgenomen.
Maar ook een schrijver/dichter als Marnix Gijsen (1899-1984) staat tussen de Experimentelen. Ik ken Gijsen als schrijver maar niet zozeer als dichter en juist hij staat hier als experimenteel gerangschikt. Als je het gedicht ‘Bij een sterfbed’ leest begrijp je dit ineens beter.
.
Bij een sterfbed
.
Dat wij allen
aan dit leven
kleven
lijk een oester aan haar schelp,
lijk aan den tepel der leeuwin
de weke welp
doet dat mij dat beven?
Of is het dat oud en diep verdriet
om den dag die heengaat,
om een bron die in zand vervliet,
om Oedipus die ons blind en klagend
verlaat?
.
Gele dood, stomme dood,
elke porie wordt een wonde,
ik bloed zwijgend, langzaam uit.
Mijn zoetste ketens, vlees en geest,
hebt gij weer plots ontbonden.
Ik ben uw buit, ik ben uw buit.
.
Hoge Noot
Heere Heeresma
.
In 2015 schreef ik over Heere Heeresma (1932-2011), de schrijver van licht hilarische boeken uit mijn jeugd, en over het feit dat ik erachter was gekomen dat hij ook poëzie had geschreven zoals in de bundel ‘Eens en nooit weer…’ https://woutervanheiningen.wordpress.com/2015/11/27/eens-en-nooit-weer/.
Wat schetst mijn verbazing, de goede man heeft nog meer poëzie geschreven. Ik ben inmiddels in het bezit van een kleinood of moet ik zeggen ‘Hoge noot’ een bundeltje dat als geschenk werd uitgegeven voor het Heeresma lezende publiek, door uitgeverij Villa in Weesp in 1984 in een oplage van 1 mln. exemplaren (wat we maar met een flinke korrel zout zullen nemen). De 10 gedichten in dit kleine bundeltje zijn een keuze uit de bibliofiele verzamelbundel ‘Eens en nooit weer..'(daar is ie weer) en zijn volgens de binnenflaptekst ‘een zorgvuldige keuze uit een klein maar fijn en wijsgerig poëzie-oeuvre van een dichter die beroemd werd als prozaïst.’
De auteur omschrijft zijn verzen als de zangen van een harp, een zingen ook bij de zaagwaardin allerlei zielenroerselen worden saamgeklankt tot tenslotte een enorme convocatie die de gevoelige, de nadenkende ook, als het ware meevoert gelijk een prop papier op de rug van een machtige bergstroom vol ineen donderende watervallen. Ook dit zullen we maar met een knipoog lezen.
En toch. De verzen in de bundel zijn origineel, lezenswaardig en getuigen van de markante en creatieve geest van de schrijver en dichter Heeresma.
.
Gang maar
.
Nou, neem mij dan. Een touw rondom me middel,
een grenslijn voor van boven en vanonder.
Want wat ik voelen kan, ach ’t is nauwelijks
bizonder.
Maar dan het denken, he, dat is en blijft een wonder!
.
Uiterst wantrouwig ben ik, voor die wereld met z’n
fiddle
van lekker toch! en neem het er maar van,
en Pakken jongens wat je pakken kan.
Na ons de zondvloed, dus wat wil je anders, dan?
.
Daarom bind ik een touw rondom mijn middel.
Men gaat zijn gang maar, ik blijf nuchter en waak.
Mijn slaap is die van de rechtvaardigen, en vaak
speel ik het pandverbeuren, doch ook steeds beter
schaak.
.
Vandaar dat touw, rondom het middel…
.
Guur en nat
Gerrit Achterberg
.
Ik hoor regelmatig allerlei mensen hun liefde uiten voor de herfst en het weer dat daarbij hoort. Ik heb dat helemaal niet. Geef mij maar de lente en de zomer. Ik zie vooral natte en gure dagen, die te laat op gang komen en te vroeg sluiten. Het lijkt alsof het donker ons wil verstikken, ik zou er poëtisch van worden.
Gelukkig hebben al vele dichters dat voor mij gedaan, zoals de dichter Gerrit Achterberg (1905 – 1962). Van mijn broer kreeg ik ‘Verzamelde gedichten’ uit 1984 met zijn volledige oeuvre. In deze bundel staat ook het gedicht ‘November’ en toen ik het las wist ik meteen; dat ga ik delen.
Achterberg laat in dit gedicht doorklinken wat ik voel bij november, alleen hij betrekt er nog allerlei droefmakende en ongemakkelijke zaken bij en voegt aan de weersomstandigheden onderwerpen toe als verwijdering, dood, verschraling en kou. Een dergelijk gedicht moet toch ook de meest fervente herfstweerliefhebber van gedachten doen veranderen.
.
November
.
De nederige dagen van november
zijn weer gekomen. grijze als een emmer
.
tevreden met het licht dat minderde
op de gezichten van de kinderen.
.
De wereld heeft derde dimensie over.
Stakerig staan de bomen zonder lover.
.
Door iedereen van ver te onderkennen,
moeten wij aan het nieuwe platwals wennen
.
en lopen groot voorbij de kale heg.
De fietsen rijden hoog over de weg.
.
Vermindering gaat zienderogen door.
De eerste kouwe handen komen voor.
.
Geslachte varkens hangen te besterven;
ontnuchteren de paarse boerenerven.
.
De protestante dagen van november
dragen geen heiligen op de kalender.
.
Een rij weesjongens met gelijke trekken.
In ’t lege land opengebleven hekken.
.
Weduwen, terend op een schraal pensioen.
Gemeentewoningen die weinig doen.
.
Toon van november knalt het jagersschot.
Verder en verder valt een deur in ’t slot.
.
Eerlijke kerken houden voor ’t gewas
dankstonden achter dun, armoedig glas.
.
Alles wordt enkeling. Een eigen graf
wacht op het kerkhof zijn bewoner af.
.
Huizen verwijderen zich van elkaar.
Wij kijken in de gaten van het jaar.
.
Columbus dus
Het nieuwe avontuur
.
Naast dat je op avontuur en ontdekkingsreis kunt gaan in de poëzie (wat ik iedereen kan aanraden) kun je ook in de poëzie op zoek gaan naar ontdekkingsreizen. Dat is precies wat Hans Heesen in 1991in opdracht van uitgeverij Kwadraat uit Utrecht gedaan heeft. Hij stelde de bundel ‘Het nieuwe avontuur’ ontdekkingsreizen in de poëzie samen.
In deze thematische verzamelbundel staan gedichten van dichters uit de vorige eeuw over ontdekkingsreizen. Veelal gaan ze over Columbus maar ook Stanley Livingstone Diego Cam, Vasco da Gama, Pizarro en James Cook komen voorbij. Dat je een gedicht over ontdekkingsreizen kunt schrijven en toch heel dichtbij huis kunt blijven bewijst dichter Leendert Witvliet (1936) in het gedicht ‘Columbus dus’ dat oorspronkelijk verscheen in zijn bundel ‘Sterrekers’ uit 1984.
.
Columbus dus
.
Een boot vaart voor het raam
het vloerkleed is de zee
elke stoel krijgt naam
van land of water mee
.
en de kast die op een flat gelijkt
waarop de kat soms ligt als ze niet krabt
waarvoor de boot de zeilen strijkt
en waarheen een reus nu stapt
.
nog zonder naam, nog echt
een kast met grote la
totdat de jongen zegt
die noem ik Amerika.
.















