Site-archief

Einde van een tijdperk

Jozef Deleu

.

Via diverse kanalen kwam het bericht tot mij dat Het Liegend Konijn, tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige poëzie, het geesteskind van Jozef Deleu (1937). Op 30 oktober 2025 verschijnt het laatste nummer. Deleu schrijft over het verschijnen van dit laatste nummer: “Poëzie is drager van originaliteit, vrijmoedigheid en zelfstandigheid. Dichters blijven machthebbers erop wijzen dat woorden ertoe doen en dat taal niet ondergesneeuwd mag raken onder het verbalisme van de politiek en de commercie. Het Liegend Konijn was een open en ongebonden huis voor onze poëzie. En soms was daar enige moed voor nodig. Voor Het Liegend Konijn en mij is de tijd van gaan gekomen. De jager wacht op de kim.”

Uit het nest geroofd, zo omschreef Deleu zijn werkwijze. Twee keer per jaar – van 2003 tot 2025 – bracht het blad een gevarieerd beeld van de Nederlandstalige poëzie. Het bevatte uitsluitend nieuwe, niet eerder gepubliceerde gedichten. Honderden dichters uit het hele Nederlandse taalgebied werkten mee aan Het Liegend Konijn. Ze vormden een bont gezelschap van jonge debutanten, rijpe poëten en oude meesters. Diversiteit en respect voor uiteenlopende poëtica’s lagen aan de basis van een unieke mix waardoor ieder nummer een kleurrijke waaier bood van onze hedendaagse poëzie.

Bij dit nieuws had ik meteen twee gedachten. De eerste was dat ik nooit uit het nest geroofd zou worden, mijn nieuwe bundel (die al te lang op zich laat wachten) komt daarvoor te laat. De tweede gedachte was dat het minipoëziemagazine MUGzine dat ik samen met onder andere Bart van BRRT.Graphic.Design en Marianne van Poetry Affairs maak, nu nog iets urgenter wordt. Toen ik las van het gezelschap van jonge debutanten, rijpe poëten en oude meesters wist ik dat wij van MUGzine een zelfde visie hebben en nastreven. Nu ben ik de laatste die MUGzine met Het Liegend Konijn wil vergelijken, omvang, frequentie en aanzien zijn van een geheel andere orde, laat staan de reputatie die Het Liegend Konijn 22 jaar lang heeft opgebouwd, daar kan 6 jaar MUGzine nog een puntje aan zuigen. Maar voor ons van MUGzine is de uitdaging wel sterker geworden om van ons minipoëziemagazine een langjarig succes te maken (maar dat waren we al van plan hoor).

Rest mij, samen met poëzieminnend Nederland en Vlaanderen, slechts woorden van dankbaarheid en waardering voor Jozef Deleu die poëzie mede op de kaart heeft gezet en aan de wieg van carrières van menig dichter heeft gestaan. Dat Jozef Deleu zelfs een niet onverdienstelijk dichter was mag inmiddels duidelijk zijn en daarom een gedicht van deze grote Vlaming. Uit zijn bundel ‘Hazen troepen samen’ uit 2000 het gedicht ‘Waar het op aankomt’. Want als er een ding is waar Jozef Deleu om geroemd mag worden is het het feit dat hij weet waar het op aankomt; De Poëzie!

.

Waar het op aankomt

Waar het op aankomt
de trein die niet
voortijdig stopt
in het station
de zon die niet ongezien
wegzinkt in zee.

Waar het op aankomt
een werkwoord vervoegd
in een goede zin
een vraagstuk opgelost
zonder vermogen
en zonder verlies.

Waar het op aankomt
een verlicht meer
en verliefd tot over
de oren. Het gaat voorbij
maar er blijft
overschot.

Waar het op aankomt
gerijpt in een eiken
vat reisvaardig
voor de overtocht
zonder overkant
als het moet.

.

Lijm

Kurt De Boodt

.

Zo nu en dan ontdek ik een dichter die ik nog niet ken. Zo zat ik in de vuistdikke verzamelbundel ‘Nieuw Groot Verzenboek’ 600 gedichten over leven, liefde en dood, samengesteld door Jozef Deleu uit 2015 (achttiende uitgebreide en herziene druk) te lezen toen ik het gedicht ‘Lijm’ las van de Vlaamse dichter, kunstcriticus en tekstschrijver Kurt De Boodt (1969).

De Boodt studeerde Germaanse Filologie aan de KU Leuven. Naast dichter en kunstcriticus was hij adviseur en tekstschrijver in de beleidscel van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Tot 1999 was hij hoofdredacteur van het maandblad Kunst & Cultuur. Hij publiceerde de bundels ‘Mal dood lam’ (2024), ‘Wake’ (2019), ‘Ghostwriter’ (2015),  ‘Minnezang’ (2011), ‘Waarop de klok ontwaakt!’ (2008), ‘Anselmus’ (2004), ‘Moules belges’ (2002) en ‘En alles staat stil’ (2000).

Levity Peters schreef in zijn recensie van ‘Ghostwriter’ de bundel waaruit ‘Lijm’ werd genomen: “Het enige dat ik proef in deze poëzie is zijn boosheid op anderen, op de domheid van anderen, het machtsstreven van anderen, de onrechtvaardigheid van anderen, de meedogenloosheid, de harteloosheid, hun eeuwige tekort. Ik ga ervan uit dat de haat om het onrecht uit betrokkenheid voortkomt. Ik hoop dat Kurt de Boodt in een volgende bundel wat meer van zijn liefde voor de wereld toont. Er is geen betere.” Hij schrijft dit nadat hij geconstateerd heeft dat er sprake is van een vermoeiende eendimensionaliteit “Niemand lijkt hier een binnenkant te hebben. De dichter zet iedereen als pionnen op zijn speelbord om zo zijn boodschap over te brengen. Als een echte ghostwriter.”

Toch lees ik in het gedicht ‘Lijm’ wel degelijk ook een andere kant van De Boodt. Het gedicht is opgedragen aan Vosje de kater en een In Memoriam voor José Vermeersch (1922-1997) een Vlaamse beeldhouwer en kunstschilder. Oordeel zelf.

.

Lijm

I.M. José Vermeersch en Vosje de kater

.

We kunnen het altijd met minder doen.

.

Zie: het keramische hondje dat de kater nu

van de kast stoot, valt nu op de keukenvloer

in gruzelementen uit elkaar. Onlijmbaar.

.

De maker is al jaren zaliger. Zijn honden

mannen en vrouwen uit gebakken klei

beven op aarde, in huiskamers en musea, na.

.

Hondje overleefde verhuis en ochtendhumeuren.

Het stond hoog buiten bereik van poetsvrouwen

en dochters die te groot werden voor kattenkwaad.

.

Tot de kater zich de kast op joeg en ongelukkig bewoog.

In mijn hoofd snijden scherven geheugensporen open.

Kater kijkt schuldig maar bekomt zienderogen van de schrik.

.

De waarde van kunst hoort emotioneel te zijn.

De waarde van kunst zit in het hoofd van de kijker.

Een onlijmbaar hondje is goed voor de vuilniszak.

.

Terwijl ik dit tik, likt andere kater mijn baard.

O wat genieten poezen toch van het ogenblik.

Genoeg gelikt, rotkater, ik zie mijn beeldscherm niet.

.

We leven niet in musea die kunstwaarden bewaken.

Zo. Hondje staat weer op de kast, gelijmd en wel

van herinneringen aan voor altijd bij elkaar blijven.

.

We kunnen het altijd met minder doen

maar zonder elkaar, dat niet.

.

 

 

Yo! de liefde

Maria van Daalen

.

Over de schrijver en dichter Maria van Daalen (1950) schreef ik al een aantal malen. Over een bijdrage die ze schreef in ‘Die eeuwige wind‘ (over de Wierde van Wierum in Friesland) uit 2010,  over haar erotische bundel ‘Elektron, muon, tau‘ uit 2000 en over haar werk als vertaler van de poëzie van Dorothy Porter.

Vandaag wil ik een mooi liefdesgedicht met een licht erotische ondertoon van Maria (pseudoniem van Maria Machelina de Rooij) met jullie delen. Omdat het alweer even geleden is en omdat het altijd een goed moment is om een liefdesgedicht te lezen. Uit haar bundel ‘Yo! de liefde’ uit 2003 komt het gedicht ‘Opening’.

.

Opening

.

Het langzame ballet van twee lichamen

in bed, je hand onderzoekt mijn borst, je kust

de tepel, je zucht, legt je voorhoofd rustig

tegen mijn borstbeen, mijn hart, we zijn samen

.

voorzichtig op zoek naar liefde, een drama

in één bedrijf, steeds hetzelfde toegerust

maar nieuwe benaderingen, intussen

geef je wankel koningsgambiet aan dame.

.

Je zoekt veiligheid als je onder me ligt,

als ik over je heen welf, warm en levend,

mijn tepel raakt je lippen, mijn hand steunt je.

.

Ben je bij me? In mijn ogen, jouw gezicht.

Ik til je hoofd omhoog. Daar gaan we, zwevend.

Je bijt in mijn onderarm, en dan kreun je.

.

Groeten uit Bergerac

Jan Boerstoel

.

Ik werk al mijn hele leven in bibliotheken. De organisatie waar ik momenteel werk heet bibliotheek De Plataan. Deze naam werd gekozen door een collega toen we op zoek waren naar een naam voor de nieuwe fusiebibliotheek (sinds 2020). De boom de plataan staat symbool voor inzicht, wijsheid en vreugde van de geest. Leek ons een prima naam voor een bibliotheek. Waarom schrijf ik dit? Sinds mijn bibliotheek zo heet heb ik een stille  voorliefde ontwikkeld voor platanen. Dus ook voor poëzie waarin platanen een rol spelen of worden genoemd.

Voor mijn bibliotheek de Plataan als naam kreeg schreef ik zelf al eens een gedicht waarin deze bijzondere boom een rol speelt. En ook dit gedicht heeft een Franse plaats als onderwerp. Zo ook het gedicht dat ik las in de verzamelbundel ‘Wie er maar even was, was al gelukkig’ Frankrijk in 100 gedichten, verzameld door Mario Molegraaf uit 2004, die ik kocht tijdens de Nacht van de Poëzie.

Het gedicht ‘Groeten uit Bergerac’ is van dichter en schrijver van liedjes voor, met name, cabaret, Jan Boerstoel (1944). Het gedicht werd overgenomen uit zijn bundel ‘Veel werk’ uit 2000.

.

Groeten uit Bergerac

.

Onder de grote groene parasol

van een plataan blijkt zelfs de middaghitte

geen reden om met het klimaat te zitten.

Een ober schenkt de glazen weer eens vol

.

Ondanks de veertig graden nog actief

begin jij ansichtkaarten te beschrijven,

maar ik ben lui en wil dat even blijven,

dus kijk ik rustig toe en vind je lief.

.

De droge, witte wijn is jong en koel

en leven is een lekker warm gevoel.

.

 

Naamkundige

Ed Leeflang

.

Ik sta voor mijn boekenkast en zonder te kijken pulk ik de bundel ‘Liereman’ van Ed Leeflang (1929-2008) uit 1996 de kast. De bundel heeft een boodschap van Brigit aan Walter (mij beide onbekend) voor zijn verjaardag met een ps: Let’s keep in touch. Ik weet niet of Walter dat gedaan heeft, het cadeau verdween in ieder geval uit zijn kast (hij kreeg het op 1 juli 2000) en kwam al weer wat jaren geleden in mijn kast terecht. Waarschijnlijk via een kringloopwinkel of tweedehandsboekenwinkel.

Terug naar de bundel. Ik open de bundel op een willekeurige bladzijde en daar op pagina 25 staat het gedicht ‘Naamkundige’. Nou is het tegenwoordig een sport om je kind de meest exotische namen te geven. Op de website jmouders.nl staan de meest bijzondere voornamen gegeven in 2017 (het is al een tijd aan de gang). Namen als Qinoa, Servet, Lasso, Wijn en Qut (ik verzin het niet) doen je toch ernstig achter je oor krabben.

In het gedicht ‘Naamkundige’ uit de bundel ‘Liereman’ speelde Ed Leeflang al met de gedachte aan bijzondere voornamen.

.

Naamkundige

.

Jukke, Helle, Neeke, Ruis,

Maarle, Luwe, Gosse, Grietsen,

Zwier, Heikine, Halver, Lum,

Mork, Jappichje, Jildau, Homk,

Hope, Hedsert, Vake, Zwi.

.

Vader van fiches, hoeder van scharen,

bevolklte uren, geroepen namen,

allen bewoonden uw kalme kamer,

gezoogd en vervloekt

en hoelang door wie?.

.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Favoriet Fins

Sirkka Turkka

.

In een post over vrouwelijke schrijvers op Facebook lees ik dat de favoriete dichter van schrijfster Heleen van Royen de Finse dichter Sirkka Turkka is. Nu kende ik deze dichter niet dus ik ben op zoek gegaan.

Finland is, al zou je dat misschien niet denken, een tweetalig land. Van oudsher was het Zweeds de taal van de heersende klasse en de culturele elite. Het Fins werd gesproken door de boerenbevolking die wel degelijk een eigen literaire cultuur bezat: de grootste verzameling orale poëzie ter wereld ligt waarschijnlijk in de archieven van het Genootschap voor Finse literatuur in Helsinki.

Er zijn dus wel degelijk vele goede Finse dichters. Een van die dichters id Sirkka Turkka (1939-2021). Haar gedichten beschrijven de menselijke emoties die verbonden zijn met de dood, vervreemding en eenzaamheid. Turkka gebruikt veelvuldig beelden uit de natuur in haar gedichten, en het is er vaak donker, duister en grijs, avond en nacht. Hoewel ze door de vele lagen niet altijd eenvoudig te verklaren zijn, zijn Turkka’s gedichten allesbehalve zwaar en hebben ze een heldere en oprechte toon.

Sirkka Turkka debuteerde in 1973 met de bundel ‘Huone avaruudessa‘ (Een kamer in de ruimte). Ze stond op Poetry International in Rotterdam en ze ontving voor haar poëzie de Finlandia-prijs in 1987 en de Eino Leino-prijs (voor haar hele oeuvre) in 2000. Uit ‘De hond zingt in zijn slaap’ uit 2005 in een vertaling van Adriaan van der Hoeven en met een nawoord van Tonnus Oosterhoff, komt het onderstaande gedicht.

.

Alleen, ging in verwondering een herfstbloem,
zat op de tak van een boom zwijgend
een bedrupte vogel,
een waardige gast, ver uit het Oosten.
En ’s nachts, precies achter mijn raam,
gleed een grote eland in slaap,
als een groot verdriet, een boodschapper
van dat er nu gewoon iets voorbij is,
en dat er nu gewoon iets begint.
.
De sterren lijken weer een huilerige ballade, en iedere avond
stemmen de honden hun gebarsten violen.
Ik geef het verdriet geen ruimte,
laat het niet dichtbij komen.
Duizend meter sneeuw op mijn hart.
Ik mompel veel in mezelf, op straat
zing ik hardop.
Ik zie mezelf soms in het voorbijgaan, met een hoed op, prima voer
voor de wind, en een scheve gedachte.
Ik praat over de dood als ik het leven bedoel. Gooi m’n papieren
door elkaar, heb geen enkele theorie, alleen een vloekende hond.
Als ik om een borrel vraag, krijg ik een ijsje,
misschien ben ik toch een Spanjaard, met zo’n lage
haargrens, nee echt:
ik ben niet van hier, denk ik.
Ik zweet, probeer te praten, af en toe
tril ik weer.
Bijna meer dan dat ik moet sterven betreur ik dat ik geboren ben.
En alles wat ik vraag
is duizend meter sneeuw op mijn hart.
.
Ik ben dunner geworden, bij mijn weten. Maar hoe.
Op mijn rechter duim heb ik
de tekens van een paard en een hond.
Het ene van het hoefmes, het andere
van een hoektand.
Het leven groeit uit littekens
en het hart is een open massagraf
vol grijs loden tranen,
in de wind klapperende identiteitsplaatjes.
In het najaar, als de kalkoenen geslacht worden,
rijd ik altijd met vier honden, de vijfde
huppelt aan de lijn als een reservepaard,
als een koude wind de bossen schoonveegt en
op de akkers de goed bewaakte vuren branden.
De paarden van de dood zijn vurig,
klein en venijnig, en de herfstwind
rood als bloed, als de lijsterbessen.
En aan de hemel een donkere wolk als een tengere jongen
die wil trouwen.
Trouwens, de wolk wordt opgestuwd als een scheve tand.
Mijn God, hoe wij niet reden, langs de weg
verwanten suizend als lege hulzen,
het schuim spatte van de sterren, de hemel
als de bodem van een fles, voorbij fluit
één enkele baal ter grootte van een akker.
Wij reden naar het huis van het Grote Zwijn,
wij hadden haast: dokter, dokter
de haas is ziek.
Afschuwelijke kolendamp in het huis van dat zwijn,
hij draaide zijn vrouw in de muur:
één zwaai, maar twee schaduwen.
Daarom gingen zijn dijen uiteen, spreidden zich
in een kosmische kikkerstand.
Haar pijn steeg op ten hemel, deed de
spanten en balken trillen, doofde de sterren.
Vergeleken met haar pijn, mijn God, is wat je zegt
niet meer dan een vuil veertje.
.
Wij rijden onder de grote nacht en het onweer.
De riemhond, het vicepaard, hinkt,
roept in zichzelf:
ook ik heb gevoelens, poëzie in mijn hoofd,
er staan kleverige flessen en vingerafdrukken in het ijs.
Zo is de weg van een gekerstende
geplaveid met eieren, zijn leven
gezegend met bruine schapen.
Wij rijden van nacht naar dag, totdat een
droom met een schok ontwaakt.
En het is weer zomer en de seringen bloeien weer.
En de mouw van de bediende hangt
zoals gewoonlijk in de koffie
en in een prieeltje in de buurt zitten
de resterende Russische intellectuelen vrolijk te mompelen.
En ik wil dat jij
tenslotte trilt,
als het meer nat van de regen
de zomer vleugels geeft,
de zwanen.
Als ze nog even boven
de bomen in het park,
boven het alom geliefde goud
blijven hangen.
Als hun kleur
al witter is dan sneeuw,
witter dan de kleur van scheiding.
.
Ik vond het pootje van een haas op het erf
wit en stil
als een bloem op een graf.
Op de weg vond ik het gewei van een eland,
juist uitgebot,
en in het bos een kreupele eekhoorn,
voordat ik hem van hier de leegte in liet suizen
vouwde hij zijn kleine achterpoten in gebed.
Onder een cotoneaster vond ik
een uitgeholde valk
zijn vleugels gespreid in de wind.
In mijn zak had ik verweesde, gewonde
stenen, op mijn schouders de dood van menig dier.
Ik wist: spoedig begint het zacht te sneeuwen,
als lelies, spoedig is ons rust vergund,
en als teken van liefde valt er
een gebroken kruis op de trap van de winter
als een zwarte tak.
.
Het is avond geworden. Alsof er een vleugel
voor de dag is getrokken.
Met opgetrokken ooglid, wenkbrauw,
stijve nekwervel ga ik
door het leven, augur.
Een aureool van modder glinstert
om de snuit van mijn hond.
En een beurs voor ten minste honderd jaar
                     vanaf nu.
.
Een raaf op schoot. Ziedaar.
Wat mij opstandig maakte.
Het is als de geur van een roos, die je niet vergeet.
Deze vleugelbewegingen en kreten.
En de hielslagen in de brand
van de ondergaande zon.
.
Ik kwam door het donkere bos, door de sneeuw.
Zo ongeveer als Tapani Löfving,
met zijn schoenen achterstevoren, om de dood niet te ontmoeten,
de dood zou vlekken in het zachte vlees slaan.
Ach moeder, ach broer, waar je nu ook maar bent.
Vader, die lang geleden op een zonnige dag
lang en smal
tegen de vleugel van een vliegtuig geleund stond.
Blijf daar nog, wacht daar nog even.
Een onzichtbare glimlach op je gezicht,
in je handen en je ogen het licht van de dood.

.

Boris Ryzji

BAM

.

Momenteel lees ik ‘Bam’ een reis van niets naar niets van Jelle Brandt Corstius (1978) uit 2019. Samen met kunstenaar Aldo van den Broeck en grafisch ontwerper Fabian Hahne reizen ze als ‘kunstproject’ de 4287 kilometer lange Bajkal-Amoer Magistrale (BAM) spoorlijn af, een alternatief voor de Trans-Siberische spoorweg, die volgens de Sovjetregering van Leonid Breznjev in de jaren ’60 te dicht in de buurt van de Chinese grens lag en daarmee een strategische achilleshiel vormde.

Een van de redenen dat Brandt Corstius zo enthousiast is om deze reis te maken is dat hij, net als ik trouwens, liefde koestert voor lelijkheid en vergane glorie. De mensen, huizen en fabrieken die hij tijdens zijn reis door Siberië tegenkomt, zijn er inderdaad slecht aan toe. ‘Lelijkheid is schoonheid die niet in de ziel kan blijven,’ citeert Brandt Corstius de Russische dichter Boris Ryzji.

In ‘BAM’ schrijft Brandt Corstius over het moment dat hij fan werd van de Russische dichter Boris Rizji. Arie Boomsma had hem op deze dichter gewezen en na lezing van het gedicht ‘Lego’ dat Ryzji schreef in 2000 voor Poetry International ‘wist hij zelf zeker dat hij een kind wilde’ zo schrijft hij.

Geoloog en dichter Boris Ryzji (1974-2001) woonde in Jekaterinboerg (vroeger Sverdlovsk), een grote industriestad in de Oeral en op dat moment, volgens Brandt Corstius, zo’n beetje de maffia hoofdstad van Rusland. Na een studie geofysica werkte hij bij het Geofysisch Instituut aldaar. Als dichter debuteerde hij in 1994 in het tijdschrift Oeral, later maakte hij ook naam in Moskou en Sint-Petersburg. Hoewel hij uit een ontwikkelde familie kwam leefde hij liever als een straatjongen, een dronkenlap en vechtersjas die aan de zelfkant (criminaliteit) van de maatschappij leefde. In 2001 pleegde hij zelfmoord. Hij leed toen aan een bipolaire stoornis en gebruikte veel drugs. Kort na zijn dood werd hij postuum onderscheiden met de ‘Noordelijke Palmyra’ een van de meest begeerde prijzen in de Russische poëzie, voor zijn bundel ‘Opravdanije zjizni’ (Een reden om te leven).

Ryzji debuteerde in 1994 en in totaal verschenen er drie bundels van hem. Sinds zijn overlijden in 2001 is zijn poëzie geprezen en toegevoegd aan het canon van Russische dichters. Veel van zijn gedichten en bundels zijn de afgelopen jaren toegevoegd aan de verzamelingen van essentiële literatuur, en hij heeft enorme populariteit verworven voor zijn verzen, die soms vulgair en arrogant zijn, soms vormelijk meesterlijk en herinnerend aan de Zilveren Eeuw van Rusland.

Het gedicht ‘Lego’ verscheen in de bundel ‘Wolken boven E’ dat in 2004 verscheen in een vertaling van Anne Stoffel die daarvoor de Aleida Schot-prijs voor haar vertalingen uit het Russisch kreeg (en dan met name voor deze bundel). Het gedicht verscheen ook in De Tweede Ronde, jaargang 24 in 2003.

.

Lego

.

Als ik terugkom uit Nederland, geef ik je Lego,
en dan bouwen we samen een prachtig kasteel.
Je kunt jaren en mensen tot terugkeer bewegen,
en ook liefde, wat zeg ik, er is nog zo veel.
Ik ging weg voor altijd, maar terug zal ik komen,
en dan reis ik met jou naar de zon en de zee.
Of we huren gewoon iets goedkoops voor de zomer
en we tellen ons geld en misschien valt het mee.
We gaan leven en luieren tot het gaat sneeuwen.
En als zoiets niet lukken mocht eventueel –
nou, dan stuur ik, mijn zoon, je uit Nederland Lego,
en dan bouw je maar zelf een fantastisch kasteel.

.

Bondgenoten

Jean Pierre Rawie

.

Na enige tijd geen bundels ‘blind gepakt’ te hebben uit mijn boekenkast heb ik vandaag deze aardige gewoonte weer opgepakt. Voor een van mijn boekenkasten gaan staan en met mijn ogen dicht het lot laten beslissen uit welke bundel ik een gedicht ga delen.

In dit geval was dat de  bundel ‘Geleende tijd‘ uit 2000 van Jean Pierre Rawie (1951). Op een willekeurige bladzijde de bundel geopend en daar op pagina 21 staat het gedicht ‘Bondgenoten’.

.

Bondgenoten

.

Wij hebben langs gescheiden wegen

steeds onze eigen weg gezocht;

thans, aan het einde van de tocht,

komen wij eerst elkander tegen.

.

Pas bij het ronden van de bocht,

de tegenstellingen ontstegen,

blijkt op hetzelfde vlak gelegen

wat ieder voor zichzelf bevocht.

.

En nu de meeste zekerheden

geleidelijk zijn zoekgeraakt,

deelt zich onopgesmukt en naakt

de laatste waarheid aan ons mede:

.

Het is slechts dit gedeeld verleden

wat ons tot bondgenoten maakt.

.

 

De vrije bal

Anna Enquist

.

Mocht je denken dat dichter Anna Enquist (1945) pseudoniem van Christa Widlund-Broer, louter en alleen zwaarwichtige zaken behandeld in haar poëzie, dan heb je het mis. Als je kijkt naar hoe haar leven zich heeft ontwikkeld is er alle reden voor haar om serieuze zaken te bespreken en behandelen in haar werk als schrijver en dichter. Toch heeft Anna Enquist wel degelijk ook een speelse, lichte kant die in haar poëzie naar voren komt sinds ze rond 2000 voor Hard Gras ging schrijven.

Hard Gras is het voetbaltijdschrift voor lezers. Opgericht door Matthijs van Nieuwkerk en Henk Spaan (die ook de hoofdredactie vormen, in 2005 aangevuld met Hugo Borst) in 1994 verschijnt dit tijdschrift (in pocketboekformaat) nog steeds . In 2004, ter gelegenheid van het tien jarig bestaan, verscheen ‘Het beste uit 10 jaar Hard Gras’.  Van Nieuwkerk en Spaan deden de samenstelling van de jubileumbundel.

De bundel begint met een gedicht van Anna Enquist getiteld ‘De vrije bal’ (voor Ronald Koeman) dat verscheen in de eerste editie uit 1994. Toen speelde hij nog de sterren van de hemel bij F.C. Barcelona.

.

De vrije bal

(voor Ronald Koeman)

.

Hij heeft een slagersmes in zijn sokken

verborgen. Dat weet alleen vader. Stokken

.

en stenen zijn sinds lang afgeketst. Tenen

wringen in de schoen; het cerebellum

.

registreert wreef, knie en billen sprakeloos.

Als hij gaat trappen wordt het grasveld

.

weide, klinkt de zang van een matroos,

een havenlied. Over de sloot, buiten

.

bereik van vangers trekt de bal gezichten

scheef. Hij haalt de sokken op. Hij bloost.

.

Een zinnig mens

Jitske van Noorden

.

Terwijl ik de geweldige verzamelbundel ‘Heel de wereld wordt wakker’ Het beste van moderne kinderpoëzie in 333 gedichten las, realiseerde ik me dat ik nog zoveel dichters niet ken of dat ik nog niet eerder iets van hen las. Nu is dat bij dichters van kinder- of jeugdpoëzie niet zo heel verwonderlijk, dat is een onderdeel van de poëzie waar ik me maar zijdelings mee bezig hou (ten onrechte waarschijnlijk) en dus weet ik er gewoon minder van. Maar elke keer wanneer ik dit prachtige boek erbij pak om erin te lezen weet ik dat het niet de laatste keer zal zijn. Ik heb er tenslotte al meerdere keren aandacht aan besteed. Zo kun je hier, (Ted van Lieshout) hier, (Ruud Osborne) hier (Simon van der Geest) en hier (Edward van de Vendel) over jeugddichters en hun gedichten lezen.

Allemaal mannen. Maar daar gaat vandaag verandering in komen. Want lezend in dit boek kwam ik langs het heerlijke gedicht ‘Een zinnig mens’. En ik moest meteen denken aan alle mensen die dezer dag in het nieuws zijn die juist helemaal niet ‘zinnig’ bezig zijn. In kinder- en jeugdpoëzie zitten vaak thema’s en onderwerpen die je één op één kan vertalen naar de wereld van volwassen. Dit gedicht is geschreven door Jitske van Noorden (1960). Van deze dichter kon ik weinig vinden. Het gedicht is genomen uit haar bundel ‘De wolken de baas’ uit 2000, waarin een 12 jarig meisje de wereld om haar heen observeert.

In een artikel op dbnl.org lees ik dat bij Van Noorden “de deur van het gedicht vaak niet vanzelf open gaat, en de lezer moet zelf de sleutel zoeken” en “Het wekt geen verbazing dat ook de gedichten van deze nieuwe dichters voor de jeugd uitnodigen tot een andere manier te ‘kijken’”.

.

Een zinnig mens

.

Ik wil zo graag een plant

aan het plafond maar niemand

vindt het goed. Nu moet ik wachten

tot ze weg zijn, voetballen

kijken bij de buren en

het dan stiekem doen en snel

een foto maken voor de VT Wonen.

Als mijn moeder dan ineens

ook zo’n plant aan het plafond wil

zegt ze: ‘Hè? Er zit al een haak,

dat is…, handig.’

Een zinnig mens zeurt niet

een zinnig mens telt

zijn zegeningen.

.