Site-archief

Gezonde democratie

Hans van Willigenburg

.

In 2008 verscheen van Hans van Willigenburg de bundel ‘Objectief verzuipen’. Van Willigeburg (1963) is dichter, journalist, copywriter, romanschrijver en programmamaker. Hij is wekelijks te horen op Radio Rijnmond. De bundel ‘Objectief verzuipen’ is zijn poëziedebuut. Zijn verhalen en poëzie verschenen onder meer in Maatstaf, Hollands Maandblad, De Brakke Hond, Dietsche Warande & Belfort en Propria Cures, maar zijn gedichten werden ook opgenomen in diverse bloemlezingen, waaronder de bloemlezing van Ilja Leonard Pfeijffer, ‘De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten’.

In de bundel Objectief verzuipen’ staat het gedicht ‘Gezonde democratie’ dat ook is opgenomen in de bloemlezing ‘Ik proef iets dat bedorven is’ uit 2016 onder redactie van Daniël Dee, Alexis de Roode en Benne van der Velde. Ik las het gedicht en moest meteen aan mijn gedicht ‘De grote leider‘ denken. Helaas is de strekking van dit gedicht nog altijd actueel of misschien wel actueler dan ooit nu het populisme groeit.

.

Gezonde democratie

.

de lijstrekker

één meter vijfentachtig

spierwitte tanden

correcte das

dito pak

pretogen

die zeggen

‘alles verloopt tot dusver perfect

een sterke jongen die mijn feestje

nu nog verpest’

.

zwaait naar zijn ritmisch klappende achterban

betreed nog steeds trouw zwaaiend het spreekgestoelte

terwijl rechts van hem een adviseur met oordopje

klein

vlekkerige huid

hem voor de zekerheid

en op gebiedende wijze

de heilige trits nog eens influistert

.

-Volk! Verandering! Victorie!-

.

alvorens zijn salariseisen

een verdieping lager

in de catacomben van de hal

naar een ander kamp te mailen

.

Albert Hagenaars

Snijpunt Snijvlak

.

Albert Hagenaars (1955) ken ik al lang als dichter, schrijver en recensent van NBD Biblion (werk dat, schande!, tegenwoordig door AI wordt gedaan), zo schreef hij de aanschaf informatie voor mijn bundel ‘Zoals de wind in maart graven beroert’.  Maar ik ken hem ook uit Bergen op Zoom waar hij zijn culturele activiteiten als beeldend kunstenaar en galeriehouder begon (en waar ik regelmatig een gevelgedicht van hem tegen kom).
In 1980 koos hij echter voor de literatuur. Literair werk van zijn hand verscheen in tijdschriften als De Tweede Ronde, Literair Akkoord, Maatstaf en Raster. En nu ook in MUGzine nummer 25

Enkele bundels verschenen integraal in een andere taal: het Engels, Frans, Indonesisch en Roemeens, losse gedichten ook in het Duits, Pools en Spaans.
In MUGzine #25 verschenen twee nieuwe gedichten (een dubbelgedicht) van hem getiteld ‘Snijpunt Snijvlak’ te lezen op mugzines.nl  en uiteraard in de papierenversie van MUGzine. Omdat niet iedereen dit leest hieronder deze gedichten.

.

SNIJPUNT

Dit woord of die woorden?

Deze borst en benen of dat lijf?

Taal kent geen grenzen,

zij steekt ze in gedachten over

in andermans verstijven.

Liefde zonder keuze is taal

gezwollen van tekort

in man na man na vrouw,

op het snijpunt van het lot.

Albert Hagenaars

SNIJVLAK

Deze woorden of dat woord?

Dit lijf of die borsten en billen?

Liefde kent grenzen,

hij denkt aan andervrouws taal

tussen zwellende lippen.

Niet talen naar een keurslijf

is graaien voor wie zich verliest

in vrouw na vrouw na man,

op een snijvlak van een toeval.

Albert Hagenaars

.

Anton Korteweg

Brief

.

Schreef ik een paar dagen geleden nog over een gedicht van Willem van Toorn getiteld ‘Brieven’, vandaag voeg ik daar een gedicht aan toe getiteld ‘Brief’. Ik kocht afgelopen weekend in een kringloopwinkel in Brugge de bundel ‘Gedichten 1992’ uit de Poëziereeks van het David Fonds, samengesteld door Hubert van Herreweghen (1920-2016) en Willy Spillebeen (1932).

In die bundel staat dus het gedicht ‘Brief’ van Anton Korteweg (1944). Dit gedicht werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Maatstaf. jaargang 39 uit 1991.

.

Brief

.

Wat ik niet kan! Op dezelfde rij tegels

honderden meters fietsen als een streep

en nooit de randen zelf maar raken. Als

aan elke kant van me het land ook maar

tien centimeter lager lag, hoe snel

verzwolg de afgrond me. Tennissend met

m’n zoon mis ik geen bal, in het echt

maakt m’n vader me in. Maar je weet,

er is bij ons geen afgrond meer en

mijn vader, hoe lang is hij dood al.

.

Graffiti gedicht

Joris van Casteren

.

De Rotterdamse dichter, schrijver en journalist Joris van Casteren(1976) werd in 1997 werd op zijn eenentwintigste redacteur bij het weekblad De Groene Amsterdammer, alwaar hij tot medio 2002 in dienst bleef. Naast zijn werkzaamheden als journalist was Van Casteren redacteur van de Poëziekrant en publiceerde hij gedichten in onder meer Maatstaf en Passionate. Zijn poëzie verscheen onder meer in bloemlezingen als ‘De 100 beste gedichten van 2001’ (2002) en in ‘Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw’ (2004) van Gerrit Komrij.

Na het overlijden van F. Starik werd hij coördinator van de stichting De Eenzame Uitvaart te Amsterdam in november 2018. Maandelijks schrijft hij in De Volkskrant over zijn belevenissen in deze functie, waarbij de levens van de eenzaam overledenen centraal staan.

In De Academische Boekengids 43 uit 2004 is een gedicht van Van Casteren opgenomen met als titel ‘Graffiti’.

.

Graffiti

.

Het rangeerterrein en
ter reiniging een trein

.

Kleerscheuren van het
overklommen hekwerk

.
Begonnen met een letter
over cijferklasse 1 heen

.
Morgen door het glas geen
forens of koe te zien, alleen

.
over de coupé, van oord
tot oord, terug en heen

.
m’n buitenboordse woord
waarvoor ik deze trein leen

.

Middag

Victor E. van Vriesland

.

Bladerend door een bundel die ik pas geleden heb aangeschaft las ik een gedicht van Victor E. van Vriesland (1892-1974). Terugkijkend in mijn blog kom ik erachter dat ik de naam van Victor E. van Vriesland wel een paar keer heb genoemd maar nog nimmer een blog aan hem of zijn poëzie heb gewijd. Tijd om daar verandering in te brengen. Want Victor E. van Vriesland mag dan zo’n dichter zijn die we (bijna) zijn vergeten, hij was al schrijver en dichter niet de eerste de beste. Zo ontving hij voor zijn werk de Constantijn Huygensprijs in 1958 en de PC Hooftprijs in 1960. Hij was voorzitter van de Nederlandse Penclub. Van 1962 tot 1965 was van Vriesland voorzitter van PEN International , de wereldwijde vereniging van schrijvers.

Van Vriesland debuteerde in 1915 met de bundel ‘De culturele noodtoestand van het Joodsche volk’ (van Vriesland was Joods) en publiceerde vele bundels, gedichten in literaire tijdschriften als Forum, Helicon, De Nieuwe Stem, Maatstaf en De Gids en hij was actief als vertaler van het werk van onder andere John Donne en Charles Baudelaire. In 2022 werd de bundel ‘Gekozen gedichten’ gepubliceerd waaruit ik het gedicht ‘Middag’ nam.

.

Middag

.

Dit is het einde; met haar daverende koorden
Peilt de vergeefse zon het grondeloze meer.
Mijn boot ligt onbeweegliijk in een hete sfeer
Van glanzende eenzaamheid. Op ’t stroeve lichtveld moorden

.

Striemende branden mijn geteisterd aangezicht.
Dit is het einde; want de somber loden dreiging
Der barre bergen stort zich op me in starre zwijging
Onder ’t gewicht van het verschrikkelijke licht.

.

Vloeibaar vuur stroomt roerloos uit vlambladige kelken.
Mijn boot ligt stil; ik hoor het gonzen van mijn bloed.—
In ’t stage laaien van een blinde stenen gloed
Voel ik het leven als een bloem langzaam verwelken.

.

Gwij Mandelinck

Erfenis

.

Afgelopen week overleed de Vlaamse dichter en geestelijk vader van Poëziezomers van Watou Gwij Mandelinck (1937-2024). Mandelinck was een pseudoniem voor Guido Haerijnck. Zijn pseudoniem kwam van de rivier de Mandel die te Wakken in de Leie vloeit. Paul Snoek zou hem hebben opgedragen een pseudoniem te kiezen, omdat die één vissennaam in de Vlaamse literatuur wel genoeg vond. Op zoek naar wat achtergrond informatie kwam ik erachter dat we niet alleen op dezelfde dag jarig waren maar ook nog eens hetzelfde beroep hebben uitgeoefend (bibliothecaris). Gwij Mandelinck  heeft samen met zijn vrouw in het midden van de jaren ’70 van de vorige eeuw het, toen nog ingeslapen, dorpje Watou in de Westhoek van Vlaanderen op de poëtische, Belgische en internationale kaart gezet.

In 1980 begon hij met het festival Watou Poëziezomer. Samen met zijn vrouw trokken ze grote dichters naar deze uithoek van België. In eerste instantie dichters uit de lage landen maar al snel ook dichters van over de hele wereld. Het festival trok al snel veel bezoekers uit voornamelijk België en Nederland. Ze kwamen voor de kunst en voor de poëzie. Door dit festival dat twee maanden per jaar allerlei activiteiten rond kunst en poëzie bood, onderging het dorp zelf ook een verandering. Zo zijn er inmiddels een Hugo Clausplein, een Paul Snoekstraat en en Rutger Koplandstraat. Ook een aantal kunstobjecten en muurbeschilderingen bleven bewaard en dichter Eddy van Vliet liet zijn as uitstrooien in Watou.

In 2008 stopte Mandelinck met de Poëziezomers in Watou. Financieel was het niet meer rond te krijgen. Hij probeerde een doorstart in Brugge onder de naam Kunstenfestival Watou. Zelf verhuisde ze naar Aartrijke (bij Gent) en hun huis in Watou werd het Huis van de Dichter, een schrijfresidentie waar dichters een tijdje kunnen werken. Naast zijn werk voor de poëzie in Watou en daarbuiten was Gwij Mandelinck ook dichter. In 1962 debuteerde hij met een in eigen beheer uitgegeven bundel ‘De Wake’ waarna nog vele bundels zouden verschijnen, de laatste in 2014 ‘Lotgenoten’.

Voor zijn letterkundige werk ontving hij verschillende keren prijzen zoals de Maurice Gilliamsprijs en de Guido Gezelleprijs. Uiteraard ben ik op zoek gegaan naar een gedicht van Mandelinck en dat heb ik gevonden in Maatstaf jaargang 41 uit 1993. Het gedicht is getiteld ‘Erfenis’ en ik koos het omdat de erfenis van Gwij Mandelinck er een is van bijzondere betekenis.

.

Erfenis

.

Nu het ouderpaar is uitgedragen, weegt wat
hangen bleef er zwaar; de kalk rondom de spijkers
brokkelt op de grond. Zij die gewicht aan onze
dagen gaven lijken nu te zweven in het rond.
.
Elkaar de stofjes uit de ogen sparend erven wij dit sterven;
uitvergroot in wat de doden samen waren zullen ons de maten
van hun deuren nauwelijks een doorgang laten. Nog voor
de grendels uit de handen schuiven, sluiten wij ons buiten.
.
.

Vallen

Emma Crebolder

.

In 2012 verscheen van Emma Crebolder (1942) de bundel ‘Vallen’ bij uitgeverij Nieuw Amsterdam. Emma Crebolder studeerde Duitse taal en letterkunde in Utrecht. Na een verblijf van enkele jaren in Tanzania deed zij aan de universiteiten van Leiden en Keulen een studie Afrikaanse talen met als hoofdvak Swahili. Zij onderwees deze taal decennia lang.

Zij was in 1993 de eerste officiële stadsdichter van Nederland in Venlo. Vanwege haar vossenpoëzie werd zij in 2006 opgenomen in de Orde van de Vossenstaart. Stijn Streuvels was de eerste die deze erkenning kreeg. In 2015 werd haar de Leo Herberghs Poëzieprijs toegekend. Crebolder publiceerde in literaire tijdschriften als De Gids, Maatstaf, Het Liegend Konijn, Terras en Hollands Maandblad.

In de bundel ‘Vallen’ las ik een mooi gedicht over haren die ‘verhalen van hemel en hellevaart’ zonder titel.

.

De haarval was al geslachten

lang zo. Sluik, maar met

.

herinneringen aan vroege

lokken die altijd met

.

oorlog of in geval van mode

afgesneden maar nooit

.

teruggedreven werden

tot de eerste zwarte krul

.

Ons vermoeden is dat haren

verhalen van hemel en hellevaart.

.

Profiel van een generatie

Wim Gijsen

.

In een tweedehandsboekenwinkel kwam ik ‘Paradox, profiel van een generatie’ tegen. Een bloemlezing uit de poëzie van de Zestigers, samengesteld door Peter Berger. Een bundel uit 1964. Op zichzelf is dit al vreemd dat je een groep dichters bij elkaar zet onder de naam Zestigers terwijl het decennium nog maar 4 jaar op stoom is. W. Raaijmakers maakt er in ieder geval gehakt van in een artikel in Streven uit 1964/1965 (jaargang 18).

Op Wikipedia worden de Zestigers als volgt beschreven: Met de Zestigers wordt een literaire beweging in Nederland uit de jaren zestig aangeduid. Na de vrije opvattingen van de literaire beweging de Vijftigers, predikten zij een nieuw realisme. De belangrijkste vertegenwoordigers hadden zich geschaard rond het tijdschrift Gard Sivik en De Nieuwe Stijl en het Amsterdamse tijdschrift Barbarber.

Het gegeven dat we nog steeds over de Vijftigers praten en er nog steeds aandacht voor de denkbeelden is van deze generatie dichters, terwijl we eigenlijk vrijwel nooit (meer) iets horen over de Zestigers zegt iets over de samenhang en de richting van deze laatste groep. De vijftigers waren een duidelijke groep jonge dichters die zich afzetten tegen kunstopvattingen van hun voorgangers (met name de oorlogs- en vooroorlogse generatie dichters). De Zestigers zetten zich af tegen Vijftigers, met een neorealistische stroming, waarin de realiteit als vorm van kunst werd gepresenteerd. Zij waren fel gekant tegen de ‘verbale experimenteerkunst van de Vijftigers’. Beeldspraak en de persoonlijke gevoelens van de kunstenaar werden afgewezen. Verwant met het Amerikaanse popart zocht men zijn inspiratie in de werkelijkheid, en vond dit bijvoorbeeld in reclameteksten.

De vertegenwoordigers van deze stroming die destijds als literaire avant-garde beweging werd gezien, was in zijn tijd invloedrijk, maar is later juist bekritiseerd als geperverteerd door commercie.  Hoe dan ook is het lezen van ‘Paradox’ interessant. Ik ben het wel eens met W. Raaijmakers die in zijn artikel schrijft dat er een aantal zeer goede dichters in deze bundel zijn opgenomen (Hamelinck, Hazeu, Bernlef en Oosterhuis) maar dat er ook nogal wat dichters in zijn opgenomen die de waardering van Raaijmakers niet krijgen. Natuurlijk is dit, zoals Raaijmakers terecht stelt, een persoonlijke voorkeur, maar ik begrijp wel wat hij bedoelt.

Een naam die zeker tot de eerste groep behoort is Wim Gijsen (1933-1990). Ik kende hem eigenlijk als schrijver van Science Fictionromans maar hij was ook hoorspelacteur en dichter. Hij publiceerde gedichten in Maatstaf, Ontmoeting, De Nieuwe Stem,  Bzzlletin en DW & B. In 1962 publiceerde Nijgh en Van Ditmar de bundel ‘Tot de tanden gewapend – Weerloos’ van Gijsen.

Uit deze bundel is een gedicht opgenomen in ‘Paradox’ getiteld ‘Ballade van de dodelijke regen’ waarin de voorliefde van Gijsen voor science fiction doorsijpelt.

.

Ballade van de dodelijke regen

.

nergens was ik sterk genoeg om tot de goden te bidden

maar ik zag de wereld nooit ouder dan vandaag,

een grijsaard die overal tekort schiet.

.

daar waren hele volkeren

liggende aan de gezaghebbende bronnen

onder bekoring der vooruitgang,

zij hoereerden op zeer wetenschappelijke wijze

en de felpijlige zonen

deze kinderen van ontucht

namen de wijk naar de ruimte.

van hun ouders

kregen zij niets mee dan een handvol erts

onherkenbaar – en bollen waarmee zij

de wereld van zichzelf konden bevrijden.

.

– desondanks – ieder volk had tovenaars

waarvan de oudsten zich in rimpels verscholen hielden

– onder hen heerste een groot gebrek aan haar –

en soms ontplofte een enkeling

in een stofwolk van duiven

(later als loos sprookje uitgegeven

deed hij zijn werk opnieuw en stierf niet meer)

.

Menhir in Mexico

Jan Bervoets

.

In 2009 nam Joris Lenstra afscheid van  Ongehoord Rotterdam, een poëziepodium waar hij sinds 2006 in de organisatie zit. In 2007 wordt in de centrale bibliotheek van Rotterdam het eerste podium georganiseerd. De mensen die Ongehoord Rotterdam organiseerden waren naast Joris Lenstra, Hein van de Assem, Ton Huizer, Yvonne Koenderman en Frida Winklaar. In 2010, na het afscheid van Joris neemt een nieuw bestuur het over van deze club. Hein en Yvonne blijven, Corina Kappen en ikzelf treden toe.

Door de jaren heen heeft het podium van poëziestichting Ongehoord! vele goede en bijzondere dichters op haar podium mogen begroeten. Een selectie: Daniel Vis, Roel Weerheim, (Marieke) Lucas Rijneveld, Frans Terken, Daniël Dee, Elfie Tromp, Lotte Dodion, Gijs ter Haar, Alja Spaan, Els de Groen, Demi Baltus, Myrte Leffring, Joz Knoop, Meliza de Vries, Evy Van Eynde, Kira Wuck, Jana Beranová, Lies Jo Vandenhende, A.C.G Vianen, Judith Herzberg en natuurlijk de ons ontvallen Rieneke Minderman, Derrel Niemeijer en Wim den Hertog.

Hoewel de podia in de bibliotheek van Rotterdam inmiddels tot het verleden behoren, organiseert poëziestichting Ongehoord! nog steeds de Ongehoord! Poëziewedstrijd (twee jaarlijks) en worden er incidenteel podia georganiseerd in Maassluis, Den Haag en Rotterdam.

Toen Joris Lenstra in 2009 afscheid nam van Ongehoord Rotterdam verscheen een klein bundeltje met gedichten van dichters die ooit het podium betraden. Een van die dichters was Jan Bervoets (1942). Bervoets publiceerde vanaf de jaren ’80 in onder andere Maatstaf, De Revisor en De Gids. Van zijn hand is het gedicht ‘menhir in mexico’ opgenomen in de bloemlezing van Poëziepodium Ongehoord Rotterdam uit 2009.

.

menhir in mexico

.

verschrikkelijk zoals dit weer is voorspeld

met een saffieren mes

zijn ingewanden blootgelegd

en alle gieren vreten aan de wolken

.

welke tornado wil hier nog aarden

als zelfs de huizen onhandelbaar blijken

en er dagelijks doden vallen

in een ritmiese kadans

.

zoveel natuurgeweld lijkt wel retories

de geldigheidsduur van een ademtocht

is zevenmaal verzekerd

men staat in de rij voor het product

.

slechts een oude galsteen blijft nog achter

en wijst de laatkomers de weg

.

De uitvinder

Chris Honingh 

.

In een tweedehandsboekenwinkel (mooi scrabble/wordfeudwoord) kwam ik de bundel ‘De uitvinder’ van Chris Honingh (1951) tegen uit 1991. Beeldend kunstenaar en dichter Chris Honingh debuteerde met deze bundel in 1991 bij uitgeverij Querido. Tot 2004 werden door deze uitgeverij nog 5 dichtbundels uitgeven van Honingh en na 2004 begint hij met het in eigen beheer uitgeven van proza, meer poëzie en later ook poëzie in het Engels in eigen beheer. Zijn laatste dichtbundel in het Nederlands is alweer uit 2017 en is getiteld ‘De Schaal van Richter’. Honingh publiceerde werk in de tijdschriften Tirade, De Gids, Het Liegend Konijn, DW en B, De Tweede Ronde, Maatstaf en De Revisor. Maar ook hier zijn zijn bijdragen van voor 2016. Misschien is dat de reden dat ik deze dichter nog niet kende.

In de bundel ‘De uitvinder’ worden pioniers als Jacob van Lennep en de Franse fortograaf Nadar en hun werkzaamheden vanuit onverwachte invalshoeken belicht. De analogie tussen uitvinder en dichter lijkt hierbij evident, beiden ontginnen onbekende terreinen. Ik heb echter een gedicht over Baudelaire gekozen. Misschien op het eerste oog geen uitvinder maar door zijn werk op het snijpunt van romantiek en realisme wordt hij als een van de grondleggers van het decadentisme gezien.

.

Baudelaire I

.

Vloeipapier waarin men kaas verpakt lag

volgeschreven, plotseling vervuld van kracht.

Oppervlakte leek een gloeiend bad, of

het retourneerde wat hij in een ogenblik

van zwakte dacht. door huid scheen schemerinkt,

zoals in matglas zon verdicht.

.

Had zich langzaam opgericht van schaduw af

tot licht, zijn door de pen ontwrichte hand op

uitgestoken knie. Notities voor een verder leven

op een tafelblad, verzonken in het witte gat

omdat hij hen fixeerde als hem het harde oog.

.

Overlopend staren, kramp kroop uit een been omhoog,

hij werd zich zeer bewust van zitten. Maar het blad

verdonkerde, letters keerden om, toen de spiegel

toonde wat tussen vlindervleugels in gevangen zat.

,

Aandacht, schichtig wezens dat steeds vlucht bij

nadering, het zet hem aan tot opstandigheid; de blik

waarin men wordt verpakt, vingers die hem weigeren

te raken, omdat zijn afstand niet in alledaagsheid past.

.