Site-archief
Michel Houellebecq
Zo lang
.
Er zijn schrijvers van proza en er zijn dichters. Wat me steeds meer opvalt is dat deze twee totaal verschillende disciplines toch vaak door een en dezelfde persoon worden gecombineerd. Dichters die romans gaan schrijven en schrijvers die poëzie gaan schrijven. Over het algemeen is de eerste groep de meest voorkomende. Ik heb hier al eerder geschreven over schrijvers waarvan ik niet wist dat ze ooit als dichter zijn begonnen. Mooie voorbeelden van schrijvers die ook dichter zijn (en waarvan ik het niet wist) zijn Hella Haasse https://woutervanheiningen.wordpress.com/2021/03/22/hella-haasse/, Rita Mae Brown https://woutervanheiningen.wordpress.com/2017/06/13/rita-mae-brown/, Abdelkader Benali https://woutervanheiningen.wordpress.com/2017/12/13/ik-zag-jou-laatst-versnellen/ en Maarten ’t Hart https://woutervanheiningen.wordpress.com/2012/11/18/een-vrouw/ .
Aan dit rijtje wil ik vandaag de Franse Schrijver Michel Houellebecq (1958, pseudoniem voor Michel Thomas) toevoegen. Van hem is de uitspraak: “In mijn poëzie kan ik gelukkig zijn, dat is vrijwel onbereikbaar in romans” en “In tegenstelling tot de literatuur weten zij (poëzie en schilderkunst) het geluk te vatten. Daarvoor is het genre van de roman niet geschikt”.
In Frankrijk kennen ze hem behalve als romancier wel ook als dichter. Hij debuteerde in 1985 in literair tijdschrift ‘La Nouvelle Revue’, publiceerde in 1992 de bundel ‘La Poursuite du bonheur’, die werd bekroond met de Prix Tristan Tzara, en hij bleef gedurende de rest van zijn loopbaan poëzie publiceren waaronder in 2010 zijn verzamelde gedichten. Vertaler Peter Verstegen (Heine, Rilke, Dante, Emily Dickinson) heeft zich over de poëzie van Houellebecq ontfermd en een deel van zijn vertalingen gepubliceerd in literair tijdschrift ‘Kort Verhaal’.
Onderstaand gedicht is er één van vijf die op de website https://www.actualidadliteratura.com/nl/michel-houellebecq-gedichten/ werden gepubliceerd.
.
Zo lang
.
Er is altijd een stad, met sporen van dichters
Dat ze tussen de muren hun lot hebben doorkruist
Overal water, de herinnering mompelt
Namen van mensen, namen van steden, vergeetachtigheid.
.
En hetzelfde oude verhaal begint altijd opnieuw,
Ongedaan gemaakte horizonten en massageruimtes
Aangenomen eenzaamheid, respectvolle buurt,
Er zijn echter mensen die bestaan en dansen.
.
Het zijn mensen van een andere soort, mensen van een ander ras,
We dansen verheven een wrede dans
En met weinig vrienden bezitten we de hemel,
En de eindeloze vraag naar ruimtes;
.
De tijd, de oude tijd, die zijn wraak plant,
Het onzekere gerucht van het leven dat voorbijgaat
Het gesis van de wind, het druipen van water
En de gelige kamer waarin de dood voortschrijdt.
.
Laatste bezoek
Erik Menkveld
.
Afgelopen zondag was ik door Louis van London gevraagd, samen met een groot aantal andere dichters, voor te dragen bij De Groene Fee in de kloostertuin aan de Oranjeboomstraat in Breda. Het was een heel fijn weerzien met een aantal dichters, met Louis maar vooral het gegeven dat we eindelijk weer eens konden voordragen voor publiek was, ondanks het miezerige weer en de kou, voor alle dichters reden tot een heel positieve beleving.
Rinske Kegel, Peter Goossens, Mandy Eggerding, Katelijne Brouwer, Rachelle Hardes, Azar Tishe, Yanni Ratajczyk Monique Wilmer-Leegwater, Amal Karam en nog een aantal dichters maakten van deze middag een bijzondere middag. Tijdens de voordrachten zag ik mijn koffiebekertje langzaam verworden tot een vrijplaats van slakken en naaktslakken. Ik moest hier meteen weer aan denken toen ik het gedicht ‘Laatste bezoek’ van Erik Menkveld las in ‘Verzamelde gedichten’ uit 2015.
Erik Menkveld (1959 – 2014) was dichter, romancier en criticus. Tussen 1987 en 1998 beheerde hij onder andere het poëziefonds van uitgeverij De Bezige Bij. Van 1998 tot 2002 was hij organisator en programmamaker bij Poetry International in Rotterdam. Van 2000 tot 2007 was hij redacteur van het literaire tijdschrift Tirade. In 2003 en in 2012 was hij jurylid van de P.C. Hooftprijs, en in 2003 ook van de VSB Poëzieprijs. Sinds 2009 was hij actief als poëzie-recensent voor De Volkskrant.
Menkveld debuteerde als dichter in 1997 met de bundel ‘De karpersimulator’. Voor deze bundel kreeg hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Ook werd hem de C. Buddingh’-prijs toegekend, die echter niet werd uitgereikt omdat hij op dat moment werkzaam was bij Poetry International (die de prijs formeel organiseerde). Zijn Oeuvre is klein doordat hij al op 54 jarige leeftijd overleed aan een hartstilstand, hij liet drie dichtbundels na en in 2015 werden dus zijn verzamelde gedichten uitgegeven. Uit deze bundel nam ik het gedicht ‘Laatste bezoek’.
.
Laatste bezoek
.
De slak op haar oor
liet geen woord meer door.
.
mijn stem ternauwernood:
geruis en gekrijs. Meeuw
.
die binnenvloog, zichzelf
aan flarden fladderde
.
in dat oude, dove hoofd.
Tot ik maar zweeg en zij
.
haar ogen weer sloot,
al minder door lakens
.
omspoeld en onverhoeds heden.
Misschien een kleine hand
.
nog in haar hand, het verre
lichten van een kus op haar wang.
.
Meer is er niet van mij
met haar verdwenen.
.
Pauze in licht
Martie Genger
.
Vanaf 2017 ben ik in gesprek met Iris Has, dochter van Martie Genger (1936), beeldend kunstenaar, dichter en schrijfster, sinds 1969 (met tussenpozen) woonachtig op Curaçao, over het publiceren en uitgeven van het verzameld werk (poëzie) van Martie Genger, dat tevens haar debuut als dichter is. Haar gedichten komen nu uit bij MUGbooks facilitair uitgeverij onder de titel ‘Pauze in licht’ (in drie delen).
De drie delen bestaan uit verschillende hoofdstukken en periodes uit Marties leven. De gedichten in deze bundels zijn persoonlijk, poëtisch en omsluiten bij elkaar vele decennia van het leven van Martie. De gedichten zijn bij elkaar geplaatst onder titels als ‘Pauze in angst, Pauze in hartzeer, Pauze in droefheid, Pauze in rouw, Pauze in licht en zo nog een aantal overkoepelende thema’s. In deel 3 zijn de balladen bij elkaar gebracht.
Alle aspecten uit het leven komen langs in de poëzie van Martie. Zoals familie, moeder en kind, rouw maar ook dierenleed, emigratie en politici. Het is met recht de poëzie van haar leven. Martie Genger is bovenal kunstenaar. Haar eerste solotentoonstelling vindt plaats in het Hilton Hotel Curaçao in 1971. In 1983 verhuist ze naar Costa Rica en blijft daar 11 jaar. In die periode exposeert ze regelmatig haar werk, zowel solo als in groepstentoonstellingen. Ze verhuist in 1994 naar Curaçao en exposeert sindsdien haar werk in voornamelijk groepstentoonstellingen.
Het Curaçao Museum reikt haar Eerste Prijs uit in 1998 ‘ Ekshibishon di nos Arte’ .
Haar kunstwerken zijn vaak driedimensionaal of installaties. ‘Como Cerrar’ (Hoe ermee om te gaan), een stuk dat ze in 1981 maakte, werd voor het eerst tentoongesteld in Costa Rica. Het is een kritische blik op de gevestigde orde, waarden en vooroordelen.
De drie delen ‘Pauze in licht’ zijn prachtig vormgegeven door Brrt.Graphic.Design en aan te schaffen via Iris Has, stuur dan een mail naar pauzeinlicht@gmail.com of via een mail aan mij (via een reactie op dit bericht). De kosten zijn € 35,- voor de trilogie of voor de afzonderlijke delen: Deel 1: € 20,-, Deel 2: € 20,- en Deel 3: € 15,-. Koop je de trilogie in één keer dan scheelt dat dus in de prijs.
ik heb de ernst lief
.
ik heb de ernst lief
van het spelend kind
en iemand die iets beweert
vanaf de kansel
of welke verhoging
ter lering en vermaak.
.
ik heb de ernst lief
de bezinning
de concentratie
het aanwezig zijn
van simpelen
en dieren
rustig in zichzelf.
.
ik heb de ernst lief
van die malle verliefden
en de vrouw
die ruiten kuist
de verzamelaar
de geleidehond
van alle toegewijden
heb ik de ernst lief.
.
Dichters
Ed. Hoornik
.
In het literaire tijdschrift Maatstaf, 11 (1953/1954) nr 4/5 werd het gedicht ‘Dichters’ van dichter Ed. Hoornik (1910-1970) gepubliceerd. Het gedicht staat ook in de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1972.
.
Dichters
.
Wat ik aanvankelijk verbeelding waande
wordt werkelijkheid wanneer we samengaan:
er is in hem en mij hetzelfde gaande,
elk volgend ogenblik kan het ontstaan.
.
De wegen die wij door de bergen baanden,
blijven in ons hun lange bochten slaan;
hoogten en diepten zijn of zijn aanstaande
en vinden in een vers hun voortbestaan.
.
Wij willen het alleen nog niet bekennen:
onder de spitse hoeden van de dennen
lopen wij somtijds woordlijk in elkaar.
.
Er ritselt iets, er gaat iets aan het rennen
vlak voor ons uit, een lint of kinderhaar.
Wij worden allebei tovenaar.
.
Primo Levi en Dirk Kroon
Dubbel-gedicht
.
Twee gedichten die een zelfde thema of titel hebben, hoeven natuurlijk niet altijd van Nederlandstalige dichters te zijn. Voor een goed Dubbel-gedicht telt slechts de overeenkomst in thema of titel. Vandaar dat ik vandaag twee gedichten heb uitgekozen die qua titel en thema Wachten overeenkomstig hebben.
Het eerste gedicht is van de Joods-Italiaanse dichter, schrijver en essayist Primo Levi (1919 – 1987) en is getiteld ‘Wachten’. Het gedicht verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Op een onzeker uur’ uit 1988 maar ik nam het over uit ‘Spiegel Internationaal’ moderne poëzie uit 21 talen uit 1988. Het gedicht is vertaald door Maarten Asscher en Reinier Speelman en Primo Levi schreef het in 1949.
Het tweede gedicht is van de Rotterdamse dichter Dirk Kroon (1946). Het gedicht is getiteld ‘Wachttijd’ en verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Dagelijkse despoot’ uit 2013. Ik nam het uit ‘Op de hoogte van de vogels’ zijn Verzamelde gedichten uit 2017.
.
Wachten
.
Dit is de tijd van bliksems zonder donder,
Dit is de tijd van niet te verstane stemmen,
Van rusteloze slaap en zinloos waken.
Gezellin, vergeet de dagen niet
Van lange gemakkelijke stilten,
Van nachtelijk toegenegen straten,
Van kalme overdenkingen,
Voordat de bladeren vallen,
Voordat de hemel betrekt,
Voordat ons opnieuw wekt,
bekend geluid, voor onze deuren,
Van met staal beslagen passen.
.
Wachttijd
.
Sta je op een tweesprong
in een uitgestorven landschap?
Kijk naar de knotwilg naast je
die na gekapt te zijn, ineens
weer uitbot of onaangeraakt
zal sterven – de takken in de lucht.
.
Wacht je met gelatenheid
de zoveelste winter af?
Bij het eerste voorjaarslicht
zal blijken of je ongemerkt
op nieuwe groei bent voorbereid.
.
Na Slauerhoff’s dood
Dichters over dichters
In de rubriek ‘Dichters over dichters’ vandaag een gedicht van de dichter Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) die leefde van 1887 tot 1939. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste Nederlandse calvinistische dichter van zijn generatie. P.J. Meertens noemt hem een christelijk renaissancedichter en Hans Werkman, biograaf van Willem de Mérode schreef over hem: “De dichter doorleefde de tragedie van een onmogelijke liefde; hij schreef in de spanning van jongensliefde en een mystieke beleving van christelijk geloof”.
Die calvinistische en christelijke inslag komt heel duidelijk terug in het gedicht ‘Na Slauerhoff’s dood’ dat hij schreef in 1936 (13 dagen na het overlijden van Slauerhoff) en dat ik nam uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 1987 dat in twee banden verscheen. Dit gedicht staat in het tweede deel. Beide banden werden mogelijk gemaakt met financiële steun van het ministerie van WVC (kom daar nog maar eens om).
J.J. Slauerhoff en Willem de Mérode hadden wat levensbeschouwing betreft weinig met elkaar gemeen. Het pessimistisch scepticisme van de eerste stond lijnrecht tegenover het reformatorisch, orthodox christen-zijn van de ander. Toch hadden beide dichters ook overeenkomsten zoals hun liefde voor de Chinese lyriek.
.
Na Slauerhoff’s dood
.
Dichter, je bent besproken en bezongen
Door hen die over dood lichtzinnig baazlen,
Alsof je een weekje thuis was met de maazlen.
Straks zullen zij weer met die flinke jongen
Er één op drinken, naar de meisjes gaan
En (’t leven is geen lol) landerig vertrekken
Om in de Stille Zuidzee te ontdekken
Dat de aarde bezig is met te vergaan.
.
Misschien heb jij ’t verschriklijke beseft
Dat je God overal zoekt en nergens treft,
Tot Zijn gelaat de duisternis deed wijken
En jij, Hem ziende, duister moest bezwijken?
.
Dit is zoo droef dat je bewonderaars preeken
En niemand één woord over God dúrft spreken.
.
Is het al Lente?
Dubbel-gedicht
.
Vandaag een dubbel-gedicht over de lente. Ik weet dat het deze week slecht weer is maar denk even terug naar afgelopen donderdag, toen was het al prachtig lenteweer en dat keert vast en zeker binnenkort terug.
Twee gedichten dus over de lente. Het eerste gedicht is van de dichter Menno Wigman (1966 – 2018) getiteld ‘Laatste lente’ en ik nam het uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 2019. Het gedicht verscheen oorspronkelijk ”s Zomers stinken alle steden’ uit 1997. Het gedicht gaat over de lente maar in tegenstelling tot de meeste gedichten over dit jaargetijde is er hier geen sprake van nieuw leven, licht, lucht en zonnige warmte maar is het gedicht (vrij naar Rilke) juist nogal donker en pessimistisch. Het lijkt in aanvang nog een optimistische toon te hebben maar dat verandert al snel na de eerste regels.
Het andere gedicht is van Ingmar Heytze (1970) en is getiteld ‘Lente’. Ik nam het uit zijn bundel ‘Alle goeds’ uit 2001. Het gedicht begint vrolijker dan dat van Wigman maar ook hier is er sprake van een omdraaiing na de 5e regel. De luchtige en vluchtige toon verandert ineens na het zien van de ‘jou’ die duidelijk de lente niet in het hoofd heeft, waarna de dichter zijn voorzorgen neemt.
.
Laatste lente
(vrij naar Rilke)
Kok: het is tijd. De winter was zo nors.
Strijk nu het bloedgeld van uw pols
en laat het voorjaar op de armen los.
.
Beveel de bleekste mensen vrij te zijn;
verleen ze nog twee onbevreesde jaren,
behoed ze voor uw trouwste ambtenaren
en jaag een lente door hun pijn.
.
Wie nu geen geld heeft, ziet het nooit meer.
Wie nu berooid is, zal het nog lang blijven,
zal kijven, kwijnen, boze brieven schijven
en zwijgend voor gesloten deuren staan
als paarse woekeraars de huur opdrijven.
.
Lente
.
De lente is een onverschillig
niet te stoppen raderwerk.
Deze lente sneeuwde het
tussen roze bloesems door.
.
Dit had weinig om het lijf
totdat ik jou zag lopen
met een hoofd vol keien
en de nachtvorst in je blik.
.
Ik ben maar gauw
een winterjas gaan kopen.
.













