Site-archief
Herman de Coninck
Twee gedichten voor Hans Lodeizen
.
Het is alweer enige tijd geleden dat ik een gedicht van één van mijn meest favoriete dichters aller tijden, Herman de Coninck (1944-1997) hier op dit blog deelde. In ‘De gedichten’ uit 1998, is een gedicht opgenomen bij de verspreidde gedichten, dat komt uit ‘Ruimten’ jaargang 4 nummer 13/14 uit 1965. In dit literair magazine verscheen het gedicht van de Coninck getiteld ‘twee gedichten voor hans lodeizen’.
Dit magazine met nieuwe realistische poëzie verscheen tussen 1961 en 1973. Ruimten werd opgezet met de bedoeling de lezer kennis te laten maken met de literaire producten van de allerjongste generatie, studenten aan de universiteiten van Gent, Brussel, Leuven en aan de hogeschool van Antwerpen.
En, zoals de redactie het in 1961 in het eerste nummer in het voorwoord schreef: ” de redaksie houdt zich geen vast (politiek) programma voor ogen, wat aan de gemiddelde lezer van vlaamse tijdschriften hoogst ongeloofwaardig en ongebruikelijk zal voorkomen. wij zullen echter met genoegen alle politieke kwesties, die in ons laag landje zoveel geesten tot op zo verafgelegen gebieden blijken geboeid te houden, naar het andere einde van de wereld wensen bij onze literaire bezigheden. dit betekent helemaal niet dat wij ons buiten het aktuele tijdsgebeuren plaatsen om ons op te sluiten in een ivoren toren.”
Het gedicht van Herman de Coninck is geschreven voor mededichter Hans Lodeizen (1924-1950), waarmee hij zich in goed gezelschap begeeft. Andere dichters die gedichten over Lodeizen schreven waren Simon Vinkenoog (1928-2009) en Heere Heeresma (1932-2011). Het gedicht van Herman de Coninck bestaat uit twee gedichten.
.
Twee gedichten voor Hans Lodeizen
.
1.
.
voor ik zal sterven wil ik
alle mensen toelachen zei hij
en ging op reis naar alle mensen
en lachte en lachte
.
maar onderweg stierf hij
van verdriet.
.
2.
.
sterven is mooi dacht hij
kijk maar naar de zon
en ze stierven lang samen
tot het water van de nacht
hen overspoelde hij deinde uit
zo wijd als hij maar wezen wilde
en werd het water
waarin hij verdronken was.
.
Ik heb u lief, gij zult gelukkig zijn!
Een bloemlezing gelukkige liefdesgedichten uit de Nederlanden
.
In 1984 verscheen bij Lannoo|tielt|weesp de bloemlezing ‘Ik heb u lief, gij zult gelukkig zijn!’ een bundel gelukkige liefdesgedichten uit de Nederlanden. Nu weet de regelmatige lezer van dit blog ongetwijfeld dat ik een grote voorliefde heb voor liefdesgedichten. Niet voor niets publiceerde ik in 2016 de poëziebundel ‘XX-XY’ dat nog steeds gratis gedownload kan worden en zal een groot deel van mijn nieuwe bundel (in voorbereiding) opnieuw een groot aantal liefdesgedichten bevatten.
In deze bundel uit 1984 zijn een groot aantal Nederlandse en Vlaamse dichters opgenomen. In 6 hoofdstukken en een opdracht van Lucas de Heere (1534-1584) getiteld ‘Den Autheur tot sijn Huusvrauwe’ zijn de gedichten verdeeld naar thema of onderwerp. De namen van deze hoofdstukken laten iets aan de verbeelding over: Het oeroude refrein, Liefde moet bloeien, Aan u, Aan u alleen, Rust, Leven van mijn leven, en Ver reeds is de tijd.
De nadruk ligt bij dichters geboren in de eerste helft van de vorige eeuw en er zijn opvallend veel Vlaamse dichters opgenomen. Zoals Willy Spillebeen (1932) die in 2014 nog voordroeg op het podium van poëziestichting Ongehoord!. In deze bloemlezing is een gedicht zonder titel opgenomen uit de bundel ‘Ontwerp van een landschap’ uit 1977.
.
Omdat ik jou liefheb omdat
je mij liefhebt vloeit water gewoon
naar de zee groeit ons dubbelbestaan
als een boom in de hemel en de aarde
in de tegenspraak van de tijd
in de klankenvelden van vogels
in de dag die vergaat naar de nacht
.
omdat je mij liefhebt omdat
ik jou liefheb verbranden we samen
tot de as van elkanders verhaal
van een kind en een kind een jongen
een meisje een man en een vrouw
en geen eeuwigheid heb ik vandoen
om volledig aanwezig te zijn
in de dag die vergaat naar de nacht
.
omdat ik jou liefheb omdat
je mij liefhebt kreeg leven een doel
onderweg tussen nergens en niets
en ik dank je ik dank je oprecht
om de dag die vergaat naar de nacht
en geen eeuwigheid heb ik vandoen.
.
La petite robe noir
Jean Berteault
.
Terug uit Frankrijk kan ik natuurlijk niet om een frans gedicht heen. In een Emmaus kringloopwinkel kwam ik bij de poëziesectie een grappig gedichtenbundeltje tegen getiteld ‘La petit robe noir’ uit 2017 van ene Jean Berteault. Ik nam het bundeltje van de plank door de kaft van de bundel. Een vrolijk makende tekening van een jongedame in een klein zwart jurkje, waarvan ik inmiddels al lang weet dat elke vrouw daar een van in haar kledingkast moet hebben hangen.
Jean Berteault (1932-2023) was een Franse dichter uit het departement Eure-et-Loir. Jean Dutourd, Franse schrijver en lid van de Académie française schreef aan Berteault: “Ik was gecharmeerd van je kleine verzameling gedichten. Waar ze vooral in zijn geslaagd is hun mix van tederheid en humor, waardoor je tot kleine perfecties komt die doen denken aan Toulet en Levet . Léon-Paul Fargue (dichter) zou betoverd zijn geweest door jouw verzameling”.
Ik heb het titelgedicht (of toch bijna het titelgedicht) ‘Ta petit robe noir’, een sonnet, met behulp van een vertaalprogramma vertaald (mijn Frans is helaas erg uhh ‘roestig’) en dit heb ik er van gemaakt. Voor de Francofielen onder ons heb ik ook de originele tekst bijgevoegd. Dies irae betekent overigens de dag des oordeels.
.
Jouw kleine zwarte jurk
.
Jouw kleine zwarte jurk
zal die van mijn verdriet zijn
en de titel van mijn bundel
om als herinnering te dienen.
.
Want wanneer ik zal vertrekken,
Wat niet snel zal gebeuren,
zal jouw blik, die me verlicht
op het moment van Dies irae
.
Doven, en een traan,
Op mijn graf, aan de voet van de haagbeuk,
waar ik voor altijd rust,
.
Stromen, snel uitgewist,
Wanneer de herinnering zal glimlachen,
over de goede tijden van onze liefde.
.
Ta petit robe noir
.
Ta petit robe noir
Sera celle de mon dieul
Et la titre de mon recueil
pour servire a ma mémoire.
.
Car lorsque je partirai,
Ce n’ est pas demain la veille,
Ton regard qui m’ensoleille
A l’istantde Dies irae
.
S’eteindra, et une larme,
Sur ma tombe, au pied du charme,
ou je repose pour toujours,
.
Coulera, vite effacée,
Quand sourira la pensée
Du bon temps de nos amours.
.
De huisgod spreekt
Alain Teister
.
Schrijver, dichter en schilder Alain Teister, (pseudoniem van Jacob Martinus Boersma 1932-1979) debuteerde in 1964 met de poëziebundel ‘De huisgod spreekt’. In zijn relatief korte leven publiceerde hij naast enige romans, een operalibretto en een toneelstuk nog twee dichtbundels: ‘De ziekte van Chopin’ in 1971 en ‘Zenuwen, dame?’ in 1977.
Lezend in ‘De huisgod spreekt’ kwam ik bij het gedicht ‘Poëzie’. Ik hou erg van dichters die over poëzie schrijven en in dit gedicht staan twee prachtige zinnen over poëzie wat mij betreft. Dat zijn de zin 4 over poëzie als klompen en de zin over zien, verifiëren en zeggen.
.
Poëzie
.
Poëzie is, voor mij althans,
niet het vermoeid, roerdompig
droevig geroep om de gemiste kans.
Het is meer iets van op klompen
lopen, knarsen op het grint.
Wie dit vindt zal niet
mee kunnen komen met lome
en oude symbolen:
de bleke maan voor ’t bleke lief
is eerder week dan apocrief.
.
Meer dan op ’t volkje dat betreurt
en klankrijk zeurt
als de grond tussen gelieven splijt
hou ik het op wat bijt,
en wel om ’t hardst.
Poëzie is meer
die barst zien, verifiëren
en dat dan zeggen. Barst.
.
Solo
Anne Vegter
.
Anne Vegter (1958) publiceerde in 2021 de poëziebundel ‘Big data’. Deze bundel bestaat uit drie cycli, waarin telkens een vrouw centraal staat die door een man verlaten is. In het eerste en derde deel gaat het telkens om een bekende literaire figuur. In het eerste deel is dat de Zuid-Afrikaanse dichter Ingrid Jonker (1933-1965), die in de zomer van 1965 na een liefdesbreuk uit het leven stapte. Haar leven wordt in de bundel verbonden met dat van Anne Sexton (1928-1974), Sylvia Plath (1932-1963) en Virginia Woolf (1882-1941), schrijvende vrouwen die net als Jonker in de publieke ruimte regelmatig als ‘waanzinnig’ geframed worden.
Het tweede deel bestaat uit gedichten die zijn samengesteld uit distichons (gedicht of een strofe van een gedicht, bestaande uit twee regels). Opnieuw staat in dit deel een vrouw centraal die door een man – de vader van haar kinderen – bedrogen en verlaten is. De bundel eindigt met een hervertelling van Medea in 27 scènes, onder de titel ‘Medea 2.0 (monoloog)’. Uit het tweede deel koos ik voor het gedicht ‘solo’ dat opvalt door de gebruikte interpunctie zonder hoofdletters.
.
solo
.
je oog glinstert. knak. het is je knipoog aan de zwarte hemel. in de nachtgelei
(droom) van je zintuigen drijft je
sterrenbeeld eland. gespreide hoeven plus gezichtskenmerken, je kunt bijna 350 °
in het rond kijken, kop op.
.
je heet de achterste wolvendoder, roemt de blinkende tanden van de glimlach:
je bent een eland. je bent niet bang
voor je spoor, sluit dit hologram. het mannetje vreest je. de schaal waarop je werkt
is groter dan je hart.
.
Twee gezichten
Riekus Waskowsky
.
Over de Rotterdamse dichter Riekus Waskowsky (1932-1977) schreef ik al eerder. Pas geleden las ik in ‘Verzamelde gedichten’ uit 1985 en wat me opviel was dat Waskowsky zowel een serieuze dichter was getuige bijvoorbeeld het gedicht ‘Archeoloog’ uit 1966, maar ook een kant had die helemaal niet serieus was. Die laatste vrolijke kant van zijn dichterschap doet denken aan gedichten van Jules Deelder. Een voorbeeld van deze vrolijke kant is bijvoorbeeld het gedicht ‘Lourdes’ uit deze ‘Verzamelde gedichten’.
Om deze twee kanten van Waskowsky nog eens te benadrukken wil ik hier nog twee gedichten van hem plaatsen. Allereerst het gedicht ‘Park’ wat een serieus gedicht is, gevolgd door een gedicht zonder titel uit 1976 dat vrolijk maakt.
.
Park
.
Stadspark in de middag…
‘Ik ben nog maagd’
zegt de achterkant van een eik.
.
De spreeuwen op het grintpad
schrikken en vliegen weg.
De huisvrouw op de bank,
zij volle chinese godin
haar boezem bloost over en over,
zucht,
en staat op en gaat verder.
.
Koester dan traag de rode zon
een licht ontgoochelend gebeuren.
.
*
Een vrouw mag dan
pakweg duizend gezichten hebben
haar borsten
zijn op een hand te tellen
.
Riekus Waskowsky
Haikoe
.
Rotterdamse dichter Riekus Waskowsky (1932 – 1977) was dichter en vertaler van onder andere de gedichten van Pablo Neruda en Evelyn Waugh. Om in zijn levensonderhoud te voorzien, verrichte hij allerlei werkzaamheden. Tijdens een van zijn baantjes behaalde hij een diploma ‘uitslaan van plaatwerk’ waarop hij, naar verluidt, trots was. In 1968 won hij de Alice van Nahuys-prijs voor zijn debuut ‘Tant pis pour le clown’. Waskowsky was bevriend met Jules Deelder en kon net als hem korte grappige gedichten schrijven zoals de haikoe uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 1985:
apropos, heb jij
soms
f 1000,-
In Maatstaf jaargang 13 (1956-1966) verschenen een aantal gedichten van hem zoals het gedicht voor Simon V. (Vinkenoog) ‘Uit onze advertentie’.
.
Uit onze advertentie
Voor Simon V.
.
Jana Beranová
Geen hemel zo hoog
.
Vandaag een bijzondere versie van een dubbel-gedicht. Waar ik normaal twee gedichten van twee dichters plaats wil ik hier vandaag een uitzondering op maken. In haar bundel ‘Geen hemel zo hoog’ uit 1983 heeft dichter Jana Beranová namelijk verschillende gedichten die voor een dubbel-gedicht in aanmerking komen met titels als ‘Vuurtoren’ en ‘Lichtpunt’, ‘Rozen’ en ‘Roos’ en ‘Zonnen’ en ‘Zon’. Eigenlijk staan er verschillende dubbelgedichten in haar eerste officiële dichtbundel (na een aantal bibliofiele dichtbundels te hebben uitgegeven).
Jana Beranová (1932), de Mater Familias van de Rotterdamse dichters schrijft nog steeds. Zo stond ze nog met een gedicht in MUGzine #12 met het gedicht ‘Vraag’ uit 2022. De poëzie van Jana is on-Nederlands zo lees ik achterop de bundel ‘Geen hemel zo hoog’. Ze dicht over bomen, bergen, meren en bossen die voor haar een personificatie vormen van het leven, maar ook over het milieu en wereldgebeuren. Dat Jana geëngageerd is blijkt ook uit misschien wel haar bekendste gedicht dat heel veel publiciteit kreeg omdat het op een poster van Amnesty International stond.
.
als niemand
luistert
naar niemand
vallen er doden
in plaats van
woorden
.
Ik koos voor het dubbelgedicht uit deze bundel voor de gedichten ‘Deuren’ en ‘De deur’.
.
Deuren
.
Elke dag
worden duizenden mensen geboren
elke dag
gaan duizenden mensen dood
.
Elke dag vrijen duizenden
met andere duizenden
en moorden enkelingen
duizenden uit
.
Elke dag zoek ik naarstig
naar mensen
en ga
met mijn kop
door duizenden muren
.
De deur
.
De deur laat je komen
de deur laat je gaan
.
Scrabble
Loek Brons
.
Toen ik nog maar pas op mezelf woonde was er bij mij in de buurt een Erotheek. Dat was een videotheek waar Miep Brons eigenaar van was en waar louter erotische video’s verhuurd werden. Miep Brons was de vrouw van Loek Brons (1932-2016), zo las ik destijds in een artikel in de krant, en samen hadden zij maar liefst 170 textielsupermarkten (Brons) die ik me nog wel herinnerde. Het echtpaar verkocht hun textielzaken aan Jan Zeeman (die ja), Miep ging in de erotische videozaken en Loek werd kunstverzamelaar. Zijn interessegebied was vooral voor Nederlandse figuratieve kunst, magisch realisme, waaronder schilderijen waren van de kunstenaars Carel Willink en Pyke Koch.
Tot zover de geschiedenis van een textielhandelaar. Groot was mijn verbazing, toen ik in de kringloopwinkel een bundeltje van Loek Brons tegenkwam getiteld ‘Sport, spel en spaanders’ van uitgeverij Loek Brons. Na wat zoeken las ik in een artikel in het NRC uit 1981, dat Brons zijn eigen boeken uitgaf (vooral catalogi van kunsttentoonstellingen maar dus ook een dichtbundel).
Misschien was ik er niet eens bij blijven hangen als ik niet, al bladerend in de bundel, het gedicht Scrabble tegenkwam. Scrabble voor alle jeugdigen onder ons is Wordfeud maar dan als bordspel. Jarenlang met veel plezier gespeeld en daarom vandaag het gelijknamige gedicht van deze opmerkelijke dichter.
.
Scrabble
.
Scrabble? Ja, je gaat het spel al halen.
We nestelden ons gezellig samen thuis.
Tussen ons in prijkt de dikke van Dale.
De woorden slaan op ’t scrabblebord een kruis.
.
Je denkt en legt dan triomfantelijk neer.
De zeven letters vormen het woord: sterven.
Het duizelt voor mijn ogen, ‘k weet niets meer.
Ik ruil om nieuwe kansen te verwerven.
.
Zo ook in diepe dromen drommen honderden
woorden. Ze dwarrelen… ik grijp en mis.
.
Ik zoek het woord, ontsluierend alle wonderen:
een sleutelwoord voor elk geheimenis.
.
Maar badend in het zweet weet ‘k dit bijzondere,
dat het woord in mij nooit vlees geworden is.
.















