Site-archief
gedicht over een vrijheidsstrijder
Brendan Behan
.
In een fotoalbum op mijn telefoon kom ik een foto tegen van de Ierse dichter, schrijver van korte verhalen, romans en toneelstukken Brendan Behan (1923-1964). Ik weet niet precies waarom ik deze foto heb opgeslagen behalve dat ik wilde zien of ik al eens iets over hem geschreven had. Dat blijkt niet het geval te zijn. Behan schreef zowel in het Iers-Gaelisch als in het Engels. Hij wordt gezien als een van de succesvolste Ierse toneelschrijvers van de 20e eeuw.
Behan was al op zeer jonge leeftijd lid van Fianna Éireann, de jeugdbeweging van de IRA, en hij publiceerde zijn eerste gedichten en proza in het blad van de partij, Fianna: the voice of Young Ireland. Op dertienjarige leeftijd schreef hij al het gedicht ‘The Laughing boy’, over de dood van onafhankelijkheidsstrijder politicus en revolutionair Michael Collins.
Voor iemand van 13 is dit niet alleen een zeer volwassen gedicht maar het geeft ook weer op welk een jonge leeftijd Behan al was begaan met de ‘Ierse zaak’. Nadat hij was gearresteerd voor het in bezit hebben van explosieven voor de IRA, waarvoor hij drie jaar gevangenisstraf kreeg, werd hij een aantal jaar later opnieuw gearresteerd voor een aanslag op twee politiemensen. Na vrij gekomen te zijn door algemene amnestie werd hij opnieuw gevangen gezet omdat hij een medegevangene had geholpen bij diens ontsnapping.
Zijn grote doorbraak kwam in 1954 toen zijn toneelstuk ‘The Quare Fellow’, dat gebaseerd was op zijn ervaringen in de gevangenis, werd opgevoerd in het Pike theater in Dublin. Het toneelstuk stond 6 maanden op de planken. Behan vond het moeilijk met de faam om te gaan. Hij was al langer een zware drinker, hij had zichzelf eens omschreven als een drinker met een schrijfprobleem. De combinatie van alcoholisme en diabetes resulteerde in een serie roemruchte dronken publieke optredens, zowel op het podium als op televisie. Hij verbleef regelmatig in het Chelsea Hotel in New York. Hij belandde een aantal keer in een coma. Hij overleed inDublin in 1964 nadat hij onwel was geworden.
Uit 1936 komt zijn bekendste gedicht ‘The Laughing boy’ maar dit gedicht kent ook een buitengewoon en dramatisch vervolg als ‘To Yelasto Paidi’, het krachtige linkse volkslied van het verzet tegen de dictatuur die eind jaren zestig en begin jaren zeventig over Griekenland regeerde. Vertaald door de dichter Vassilis Rotas, werden Behans woorden in het Grieks op muziek gezet door de legendarische Mikis Theodorakis.
.
The Laughing Boy
.
T’was on an August morning, all in the dawning hours,
I went to take the warming air, all in the Mouth of Flowers,
And there I saw a maiden, and mournful was her cry,
‘Ah what will mend my broken heart, I’ve lost my Laughing Boy.
So strong, so wild, and brave he was, I’ll mourn his loss too sore,
When thinking that I’ll hear the laugh or springing step no more.
Ah, curse the times and sad the loss my heart to crucify,
That an Irish son with a rebel gun shot down my Laughing Boy.
Oh had he died by Pearse’s side or in the GPO,
Killed by an English bullet from the rifle of the foe,
Or forcibly fed with Ashe lay dead in the dungeons of Mountjoy,
I’d have cried with pride for the way he died, my own dear Laughing Boy.
My princely love, can ageless love do more than tell to you,
Go raibh mile maith agat for all you tried to do,
For all you did, and would have done, my enemies to destroy,
I’ll mourn your name and praise your fame, forever, my Laughing Boy.
.
Woorden tegen vernietiging
Otto Gelsted
.
In 1980 verscheen bij uitgeverij Van Gennep een bijzonder boek: ‘Woorden tegen vernietiging’. Europese poëzie uit de tweede wereldoorlog. De bundel werd samengesteld door Bertus Dijk. In de bundel zijn gedichten bijeen gebracht over de tweede wereldoorlog in Europa (1939-1945) maar er zijn ook een paar gedichten uit het Hebreeuws opgenomen die in Israël zijn ontstaan en er zijn een paar gedichten opgenomen van Nederlandse dichters die in Japanse interneringskampen hebben gezeten en het hebben overleefd zoals de dichter G.J. Resink. Maar ook Duitse dichters zijn vertegenwoordigd waaronder drie die in het verzet zaten en tijdens de oorlog werden vermoord door de nazi’s.
Het is een prachtige bundel met vele bekende en onbekende namen. Interessant is ook om te lezen wat de verschillen zijn van dichters uit bijvoorbeeld Italië en Griekenland en dichters uit Roemenië en Bulgarije. Veel gedichten gaan over de verschrikkingen in de concentratiekampen maar er zijn er ook over het verzet en het verlangen naar vrijheid. Alle gedichten samen vormen een uitdrukking van de ontzetting en het verdriet, de wil tot overleven en verzet, die op deze manier nergens anders te lezen is.
De gedichten zijn door vele vertalers vertaald waaronder Jana Beranová en Judith Herzberg. Ik koos uit deze bundel een gedicht van een Deense dichter Otto Gelsted (vertaald door dr. Amy van Marken) getiteld ‘De negende april’. Op 9 april 1940 valt Duitsland Denemarken binnen en na 6 uur capituleren de Denen. De snelste capitulatie van de hele tweede wereldoorlog. Weerstand van betekenis wordt niet of nauwelijks geboden. Desondanks vallen er bijna 60 doden, waarvan 36 aan Deense kant.
Otto Gelsted (1888-1968) was schrijver, dichter , literair criticus en journalist. Vanaf 1929 was hij lid van de Deense Communistische Partij. Zijn literaire activiteit valt uiteen in drie fasen: Een vroege als tekstschrijver met de naturalistische debuutbundel ‘De Evige Ting’ (1920) . Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef hij mobiliserende en patriottische gedichten. In zijn latere jaren hervatte hij zijn interesse in de Griekse taal en cultuur en in 1954 en 1955 publiceerde hij vertalingen van Homerus’ ‘Odyssee en Ilias’ . Begin 1996 werd in het archief van Hans Reitzels Forlag een onvoltooid manuscript gevonden voor een Deense vertaling van de Romeinse dichter Catullus.
.
De negende april
.
De donkere vogels zo gehaat,
ze ronkten in de dageraad.
Eskaders vlogen over onze daken.
Toen zag ik en verstond
in ’t diepst van het hart gewond
dat ik het brood vanslavernij zou smaken.
.
Een dag zo helder en zo zacht.
De zon zo lang verwacht,
was opgegaan maar scheen als in het duister.
Bedwongen en verdoofd
boog ’t Deense volk het hoofd
in nood, ontdaan van alle luister.
.
Die angstvervulde dag dat jij bebloed ter aarde lag
en ’t leven zwart leek en verloren,
toen voelde ik en verstond
tot in mijn hart verwond:
ik heb je lief als nooit tevoren.
.
Afscheid
Peter Coret
De Tweede Ronde, tijdschrift voor literatuur (editie Winter 1986) bestaat grotendeels uit vertalingen (uit het Latijn) en is toch gewijd aan de Nederlandse literatuur. Er is een heel hoofdstuk met moderne Nederlandse poëzie waar bijdragen van o.a. Leo Vroman, Frans Kuipers, Nico Slothouwer en Peter Coret zijn opgenomen. Peter Coret (1954-2014) was schrijver van poëzie, proza, columns en theaterteksten. Coret (pseudoniem van Cees van der Pluijm) studeerde van 1975 tot 1988 Nederlandse taal- en letterkunde en Algemene Literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en Zuid-Afrikaanse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
Zijn werk was soms ernstig en soms speels, hij schreef teksten voor Robert Long, Jules de Corte en Drs. P. maar hij publiceerde ook light verse in De Tweede Ronde. Van 1994 tot 2013 was hij columnist voor de Gay Krant. Van Peter Coret koos ik het gedicht ‘Afscheid’ uit De Tweede Ronde Winter 1986 omdat het zo’n prachtig schrijnend en verdrietige gedicht is.
.
Afscheid
.
Ik had vannacht mijn moeder aan de lijn
En iemand zei: ‘er zal een auto komen’
’t Was niet mijn moeder echter die ik hoorde
.
Toen klonk een zacht gekraak, er stoorde
Iets of iemand de verbinding;
zelfs geen hijgen
Was daarna nog te horen – enkel zwijgen
.
‘k Heb nooit meer van mijn moeder iets vernomen
En nooit meer zal ik dromen zonder pijn
.
Een tijdperk
Armando
.
In 2013 kwam de dichtbundel ‘Stemmen’ uit van dichter, kunstschilder, beeldhouwer, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando (1929-2018). afgemeten aan de vele prijzen en onderscheidingen die hij tijdens zijn leven kreeg kunnen we Armando een waarlijk groot kunstenaar noemen. In 1964 debuteerde hij met de bundel ‘Verzamelde gedichten’. Een wat merkwaardige titel om mee te debuteren maar in deze bundel stonden de gedichten die hij publiceerde tussen 1954 en 1963. De poëzie in deze bundel lijkt op die van de Vijftigers, zijn sierlijke stijl aan die van Lucebert, de koelere blik aan die van Gerrit Kouwenaar.
De gedichten in de bundel ‘Stemmen’ zijn echte Armando gedichten, enerzijds gekenmerkt door kernachtigheid, kracht en indringendheid, anderzijds door raadselachtigheid en vervreemding. Maar ook de vleugen van absurdisme die we zo goed kennen uit zijn tijd met Herenleed (met Cherry Duyns en Johnny van Doorn) komen we tegen in de bundel. Meteen in het eerste gedicht van deze bundel komen de ‘stemmen’ naar voren. Het gedicht vol alliteraties en assonanties laat zich lezen als een echt Armando gedicht, raadselachtig en toch vol openingen tot begrip.
.
Een tijdperk
.
Strenge stemmen verlaten de aarde,
bezingen de razernij der dingen
en het geween van bloeiende bloemen:
de oogst van een roekeloos tijdperk.
.
Was het een offer op verlaten altaren?
Het bleek een halsstarrig ademen.
.
Regressie in de supermarkt, bij de kassa
Vasalis
.
In deze laatste week van 2022 zal ik een aantal gedichten plaatsen uit bundels die ik uit mijn boekenkast pak zonder meteen te weten welke bundel dit is. Vandaag was dit de bundel ‘De oude kustlijn’ uit 2002 van M. Vasalis (pseudoniem van Margaretha Drooglever Fortuyn (1909-1998). In de laatste jaren van haar leven werkte Vasalis aan deze bundel, na jarenlang geen bundels te hebben gepubliceerd (‘Vergezichten en gezichten’ was in 1954 eigenlijk haar laatste echte bundel). Ze kon uiteindelijk haar werk niet voltooien. Haar kinderen hebben op haar verzoek haar werk afgemaakt, waarvan deze bundel het resultaat is.
Een aantal gedichten werd wel eerder gepubliceerd bijvoorbeeld in Tirade. Ook ik plaatste al eerder een gedicht uit de bundel naar aanleiding van het overlijden van een collega die het gedicht Sub finem op haar rouwkaart had afgedrukt. Ik koos echter voor een heel ander gedicht. Het betreft hier het gedicht ‘Regressie in de supermarkt, bij de kassa’ waarin een situatie wordt geschetst die veel mensen zullen herkennen.
.
Regressie in de supermarkt, bij de kassa
.
Diep uit mijn jeugd, waarover nooit een doodsbericht
gekomen is, maar die is zoekgeraakt, vermist
komt dit gevoel: ik zou haar brede rug willen omhelzen,
haar stevige, onopgesmukte hand, nu op mijn hoofd
of in mijn nek af willen smeken –
en in een vlaag van onbeheerste en jaloerse pijn
begeer ik heftig weer als een kindje in haar
zo hoog gevulde, met overleg gepakte, kalm bestuurde
hemelse boodschappenwagentje te zijn.
.
Pauw
De mooiste gedichten
.
In 2019 was de burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb, te gast bij het televisieprogramma Pauw van BNN/VARA, om een bundel met zijn 50 favoriete gedichten te presenteren, ter ere van de start van het 50ste poëziefestival Poetry International in Rotterdam. Naar aanleiding daarvan vroeg de redactie van Pauw wat volgens de kijkers het allermooiste Nederlandstalige gedicht ooit is en waarom. Op de webpagina van dit programma staat een selectie van de inzendingen.
Opvallend genoeg zijn het niet alleen maar de bekende gedichten van de bekende dichters. Die staan er ook tussen, zoals ‘De Dapperstraat’ van J.C. Bloem maar ook een gedicht van P.N. van Eyck getiteld ‘De tuinman en de dood’ zit bij deze selectie.
Ance Willems zegt over dit laatste gedicht: “Dit gedicht vat de essentie van het leven samen: Je kunt je lot niet ontlopen, ook al nemen anderen het voor je op. Doe gewoon wat je moet doen (en geniet van de rozen).
Pieter Nicolaas van Eyck (1887 – 1954) was een dichter, criticus en hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Hij ontving in 1947 de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre. Zijn gedicht ‘De tuinman en de dood’, dat hij plagieerde van een gedicht van de Franse kunstenaar en leeftijdgenoot Jean Cocteau (1889 -1963) uit diens roman ‘Le Grand Écart’ is vermoedelijk gebaseerd op een soefi-anekdote van bekende Perzische dichter Roemi.
.
De tuinman en de dood
.
Mijn woning in: ‘Heer, Heer, één ogenblik!
.
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’ –
.
Van middag – lang reeds was hij heengespoed –
Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.
.
‘Waarom,’ zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’
.
Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ‘t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
.
Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,
Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’
.














