Categorie archief: vijftigers
Zonsondergang
Hans Franse
.
Afgelopen zondag was ik bij een poëziepodium van Dichter bij de Dood in de aula van begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. Een van de voordragende dichters was Hans Franse (1940). Ik ken Hans al lang en goed en wist dat een van zijn favoriete gedichten in de Nederlandse taal het gedicht ‘totaal witte kamer’ is van Gerrit Kouwenaar (1923-2014). Het verbaasde me dan ook niet dat hij juist dit gedicht voordroeg. Gevolgd door een reactie in dichtvorm van hem getiteld ‘Zonsondergang’ dat hij schreef toen Gerrit Kouwenaar overleed.
Omdat ik dit een prachtig gedicht vind vroeg ik hem of ik het mocht hebben (hij had het op papier bij zich) om op dit blog te delen. Het gedicht ‘totaal witte kamer’ uit de gelijknamige bundel uit 2002 waarop dit geïnspireerd is van Kouwenaar vind je hier.
.
Zonsondergang
.
Laten we de zee rood maken.
Laten we de lucht rood maken.
Laat ons nog eenmaal
de lucht en de zee rood maken.
Gerrit Kouwenaar is dood.
.
De letterbak van de taal
van het Woord van de taal
van de taal van zijn Woord
smolt weg in het water
van het westen.
.
Laten wij het Woord licht maken
zoals de kamer wit werd
eindelijk helemaal wit en licht werd
en de peilloze diepte van het Woord
bereikt leek:
levenszee het Woord.
.
Dat woord, zijn Woord
zal de lucht immer rood maken
zolang dat Woord zijn woord
niet achter de horizon verdwijnt.
.
Maar laten wij vooral onze eigen lucht
rood blijven maken,
stralend maken:
met ons eigen woord
maken wij een nieuwe morgen.
.
Godzijdank
Dag zes
.
Op deze zesde dag van mijn korte vakantie een gedicht van Vijftiger, performer, levensgenieter, dichter en schrijver Simon Vinkenoog (1928-2009). Het gedicht ‘Godzijdank’ komt uit het hoofdstuk ‘Gesproken woord (jazz en poetry)/1963-1964’ uit de bundel ‘eerste gedichten 49|64’uit 1966.
.
Godzijdank
.
Godzijdank dat ik leef
Godzijdank dat ik engels spreek
Godzijdank dat ik adem en beweeg
Godzijdank dat ik leef.
.
Godzijdank dat ik spreek
Godzijdank dat ik weet
Godzijdank dat ik
Godzijdank
ik
God
.
ik,
waarneembaar,
Ik,
aanvaardbaar.
.
Mijn vierhoogkat
Simon Vinkenoog
.
Soms sta ik voor mijn boekenkast, ogen dicht, en pak ik een poëziebundel die ik al heel lang niet meer in handen had. Vandaag was dat het geval. Opmerkelijk want het is best een opvallende bundel in paars met een groene rand. En de bundel is ook nog eens 310 pagina’s dik (misschien wel daardoor, de dunne bundels daar blijk ik wat vaker en langer naar te moeten zoeken).
Ik heb het over de bundel ‘eerste gedichten 49|64’ van Simon Vinkenoog (1928-2009). Als ik terugzoek blijk ik met enige regelmaat over deze flamboyante schrijver, dichter en performer, lid van de beweging der Vijftigers, heb geschreven maar het was al lang geleden (2015 en 2017) dat ik deze bundel erbij pakte (ik bezit verschillende van zijn gedichtenbundels waarover ik geschreven heb, zoek maar eens op zijn naam in dit blog).
Vandaag dus na al die jaren opnieuw. Zonder te kijken opende ik de bundel op pagina 40 en daar staat het gedicht ‘Mijn vierhoogkat’. De gedichten komen uit het hoofdstuk Verspreide gedichten 1950/1951, welke gepubliceerd zijn in tijdschriften of kleine gebundelde uitgaven.
.
mijn vierhoogkat
.
de taal der katten mee te spreken
nachtwaken
met de ogen open
het geluid van de vrijheid
en het ademhalen
hoorbaar tevreden
.
het rantsoen water en brood
veranderd: vlees en melk
een dagelijkse gang
in de vensterbank
een hang naar
vier verdiepingen lager
.
waar de tuin
met wouden gras en
tunnels muizenholen
lokt
.
helaas geen kat
.
Levens-vreugde in den dood
De Tachtigers
.
Ik heb al veel geschreven over verschillende stromingen in de poëzie. De Vijftigers, de Zestigers, Nieuwe Realisten, de Maximalen, maar ik kwam erachter dat ik nog nooit een blog gewijd heb aan de Tachtigers. Ik heb wel aan verschillende vertegenwoordigers van de Tachtigers individueel aandacht besteed maar aan de stroming als zodanig nog niet. Een omissie kortom. Daar gaat nu verandering in komen.
De Tachtigers vormden een vernieuwende beweging binnen de Nederlandse kunst en met name binnen de Nederlandse literatuur die van ca. 1880 tot 1894 bestond. In het werk van de auteurs die tot deze beweging worden gerekend kwamen het impressionisme en naturalisme sterk naar voren. De Tachtigers zijn gevormd uit een groep jonge studenten en kunstenaars, geboren tussen 1855 en 1865, voornamelijk afkomstig uit Amsterdam en omgeving, die elkaar vonden in de afkeer van de victoriaanse wereld die Alphons Diepenbrock later zou beschrijven als ‘de afschuwelijke vulgariteit van de bureaucratenwereld der ‘letterkundigen’.
Ze zijn vooral van belang vanwege de vernieuwing die zij aanbrachten in de poëzie en de sterke onderlinge band die de meesten van hen aanvankelijk met elkaar hadden: zij kenden elkaar van hun studies of van sociëteiten, correspondeerden intensief met elkaar leenden elkaar geld en investeerden in hun in 1885 vol elan opgericht nieuw literair tijdschrift De Nieuwe Gids, dat vooral in de begintijd over het algemeen met de beweging werd vereenzelvigd en zich sterk afzette tegen de reeds bestaande, meer behoudende De Gids, dat verscheen sinds 1837.
Naast De Nieuwe Gids werd ook het weekblad De Amsterdammer een belangrijk medium van de beweging. Hoewel het vooral een literaire beweging betrof, waren er ook kunstschilders en componisten die zich met de beweging associeerden, zoals de eerder genoemde componist en schrijver Alphons Diepenbrock (1862-1921).
Belangrijkste dichters uit de beweging van de Tachtigers zijn Willem Kloos, Herman Gorter, Hélène Swarth, Albert Verwey, Hein Boeken, Franc van der Goes en Jacques Perk en in hun voetspoor ook een dichter als Augusta Peaux.
Nico Donkersloot (1902 – 1965, pseudoniem Anthonie Donker) hoogleraar Nederlands, letterkundige, essayist, schrijver, literair vertaler en dichter, publiceerde in 1935 ‘De gestalten van tachtig, bloemlezing uit de poëzie der tachtigers’. Uit deze bloemlezing koos ik het gedicht ‘Levensvreugde in den dood’ van Willem Kloos (1859-1938). Het gedicht werd genomen uit de bundel ‘Verzen III’ uit 1913.
.
Levens-vreugde in den dood
.
Vonkt
Stoel
.
Marije Langelaar (1978) is beeldend kunstenaar, dichter en schrijver en woont afwisselend in Arnhem en Russeignies in België. Op 15 november schreef ik over de Kunst- en poëzieroute in Arnhem, waar zij maar liefst vier gedichten voor aandroeg.
Ze debuteerde als dichter in 2003 met de bundel ‘De rivier als vlakte’. Hierna volgde in 2009 de bundel ‘De schuur in’. Hiervoor ontving Langelaar de tweejaarlijkse Hugues C. Pernath-prijs, terwijl deze bundel ook werd genomineerd voor de Jo Peters Poëzieprijs en de J.C. Bloemprijs.
Haar derde bundel ‘Vonkt’ verscheen in 2017, werd bekroond met de Jan Campert-prijs en de Awater Poëzieprijs en werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Haar werk is vertaald in het Engels, Turks, Litouws, Spaans, Italiaans, Frans en Russisch.
Op de website van Poetry International staat te lezen over haar poëzie: Met deze lichamelijke, ‘natuurlijke’ poëzie hoort Langelaar bij een hedendaagse Nederlandse stroming die de Vijftigerspoëzie van Lucebert nieuw leven inblaast. Een goed voorbeeld van haar ‘natuurlijke’ poëzie is het gedicht ‘Stoel’ uit haar bundel ‘Vonkt’.
.
Stoel
.
Ik stond naast een tafel en het verontrustte mij dat ik zo
alleen was en opeens hoorde ik het kloppen erg
zachtjes weliswaar maar iets maakte zich kenbaar.
Het was zo subtiel dat ik moest knielen, zo vond ik de
stoel en ik raakte het hout zoals je een tong raakt, ik
legde mijn vinger in een nerf, het begon onmiddellijk te
schemeren en dieren stonden om ons heen.
Inmiddels was ik al niet veel groter dan een speldenpunt
en innerlijk dronken de stoel zond mij zijn gedachten, vrij
technisch maar gevolgd door het ruisen van bomen
voor even, een seconde of drie werd ik stoel. Het was zalig, zalig
dat hout in mijn wervels! De klop in mijn been, een bestaan
zonder bloed of gedachten. En stil te staan eeuwig. En
opgetild. En altijd die functie en een
innerlijk waaien van de bomen afkomstig.
.
Stof
Redbad Fokkema
.
Lezend in de bundel ‘Je bent mijn liefste woord’ Gedichten voor bijzondere momenten uit 2015 en samengesteld door Anne Vegter, kwam ik een gedicht tegen van een mij volledig onbekende dichter. Deze dichter Redbad (Ludger Klazes) Fokkema (1938-2000) was naast dichter, literatuurhistoricus en docent moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Utrecht. Daar promoveerde hij in 1973 op de poëzie van Gerrit Achterberg met ‘Varianten bij Achterberg’. In 1979 schreef hij over de Vijftigers de studie ‘Het komplot der Vijftigers’. In 1999 stelde hij de bundel ‘Aan De Mond Van Al Die Rivieren’ samen, een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945.
In 1980 debuteerde hij als dichter met de bundel ‘Elke dag is de eerste’ waarna het tien jaar duurde voordat hij met een opvolger kwam getiteld ‘Het doek van de dag’ (1990). Thema’s in de poëzie van Fokkema zijn tijd en eeuwigheid, taal en verbeelding en het eigen verleden. Voor de poëziecriticus die Fokkema was, was poëzie een vorm van communicatie waarbij vorm en inhoud beide een centrale rol spelen. Wie dit communicatieproces wil doorgronden, dient zijn aandacht te vestigen op de manier waarop de taal in een bepaald gedicht gestructureerd is. Goede poëzie koppelt een oorspronkelijke thematische inhoud aan een ingenieuze en verzorgde poëtische vormgeving.
Het is bij deze twee bundels gebleven. De bundels werden niet in grote oplages gedrukt dus Fokkema heeft nooit een groot publiek gekend. De weinige aandacht die er was voor de bundels was wel positief. Niet dat ik alle dichters uit het Nederlands taalgebied ken, verre van, maar het maakte me wel duidelijk waarom ik de naam van Fokkema als dichter niet kende. In ‘Je bent mijn liefste woord’ is het gedicht ‘Stof’ opgenomen uit de bundel ‘Het doek van de dag’.
.
Stof
.
Als ik van je dood mag gaan
leg mij dan weg en zeg: het
is zo niets. Strijk de plooien
glad, en laat in godsnaam
bloemen na die niet bestaan.
.
Dichters zijn om te dichten
Lucebert
.
In 1959 publiceerde Lucebert bij de De Bezige Bij, als Literaire pocketserie nummer 25, de bundel ‘val voor vliegengod’. Lucebert (pseudoniem van Lubertus Jacobus Swaanswijk) was een Nederlandse kunstenaar en dichter (lid van de Vijftigers) die voor het eerst bekend werd als de dichter van de COBRA- beweging, de avant-garde kunstbeweging waartoe ook onder andere Karel Appel, Constant en Asger Jorn behoorden.
Lucebert (1924-1994) schreef zelf het 20 pagina vullende lichtelijk absurdistische, bij tijd en wijle vileine maar oh zo heerlijke voorwoord. Een aantal zinnen uit dit voorwoord wil ik jullie niet onthouden: “Dichters! Dichters! Bah, ze vreten slecht en ze kakken slecht, zodat we gerust kunnen vaststellen, dat ze niet eens voor zichzelf produktief zijn. Plato en Multatuli hadden groot gelijk…” of “Iedere ontploffing van een motor, is een hoestaanval van de duivel, zegt Indro Montanelli. Dit is natuurlijk een understatement. Zo’n ontploffing lijkt me meer een schreeuw van een eeuwig verdoemde, die voortgedreven door geselende en vlammenwerpende duivels, nooit rusten mag op de weg die nergens begint en nergens heenvoert”.
De poëzie van Lucebert in een lange monoloog verpakt als voorwoord. Uit deze bundel waarin ook enige tekeningen van zijn hand zijn opgenomen, koos ik het gedicht ‘Dichters zijn om te dichten’.
.
dichters zijn om te dichten
.
‘de dichter draagt het mombakkes der poëzie
op vastenavond alleen, breekt
aswoensdag aan, is ook dit feest voorbij’
zeker, zonder een zuiverend stortbad
zweet en zonder O M O van een purgerende honger
geen paleis van paarlen op een grashalm
te betreden
.
ook blinden kunnen in het licht tasten
was ter haar’s vrede die de kudde voorgraast
onpoëtisch? is dat een meisje alleen
dat voor vrede speelt?
nee, niet elk lam lam gods of van elk ram een gulden vlies
maar zijn prozaïsche schaapjes op het droge hebben
maakt op den duur ook deze dieren zo dorstig
dat zij zowaar blaten naar het nutteloos
moeras der poëzie
eertijds in china tastte vaak een advocaat
in zijn broek revelerend zijn lid inciterend
bla bla bla bla
een voorzichtig op een oordeel aforerende rechter
struikelt beteuterd over zoveel vooroordeel
.
Dichten alsof
Sybren Polet
.
Sybren Polet (1924-2015) was schrijver en dichter. Polet (pseudoniem van Sybe Minnema) debuteerde onder zijn eigen naam met de dichtbundel ‘Genesis’ in 1946. Als Sybren Polet debuteerde hij in 1949 in het literaire tijdschrift Podium, waarvan hij van 1952 tot 1965 redacteur zou zijn. Zijn dichtwerk wordt tot dat van de Vijftigers gerekend. De stad Amsterdam speelt er een centrale rol in en de personages, aangeduid als Mr. Iks, Mr. X, en dergelijke meer, veranderen continu van gedaante.
Polet kreeg voor zijn werk onder andere de Jan Campert-prijs, de Herman Gorterprijs, de Busken Huetprijs en de Constantijn Huygensprijs. In 2011 werd de Lokienprijs in het leven geroepen, vernoemd naar de bekende romanfiguur van Polet en vanaf 2018 wordt ook de Sybren Poletprijs toegekend.
In de nalatenschap van Sybren Polet is een manuscript aangetroffen met handgeschreven gedichten die nog niet eerder waren gepubliceerd. Op de achterflap van deze bundel getiteld ‘Zijnsvariaties Verbovelden’ uit 2018 staat te lezen: een vlijmscherpe analyse van onze tijd, een bewogen afscheid van het bestaan en een sprankelende blik op de toekomst: het slotakkoord van een avontuurlijk oeuvre in de Nederlandstalige literatuur.
Uit deze bundel nam ik het gedicht ‘Dichten alsof’.
.
Dichten alsof
.
1
En dan weer het zelfvernietigende besef
dat wij een doorgangsvorm zijn
naar een volgende mutatie.
*
De laatste huidschubben uitgekweekt,
de aapvorm verlaten:
een buitenbrein ontwikkeld.
Een derde voorhoofdsoog.
*
Het superego wordt geëtheriseerd
of ondergebracht in een andere biovorm.
.
2
Denkleven.
Vanaf het jaar nul
zal niemand meer sterven, niemand
geboren worden.
.
Hoe vredig volledig
dit nihil: alles alleen weer
in afwachting van:
In afwachting van
een nieuw alsof.
*
Leven alsof.
Dichten alsof.
.














