Site-archief

Gelijk de Phoenix

Jaap van Yperen

.

Van mijn collega kreeg ik een, door de bibliotheek Rotterdam, afgeschreven tijdschrift met de titel ‘Vlaardingen vooruit’ dat werd uitgegeven ter gelegenheid van de grote tentoonstelling , welke gehouden werd van 3 tot en met 14 augustus 1946. Volgens het redactionele stukje voorin had dit blad tot doel de ontwikkeling der gemeente Vlaardingen in de loop der jaren te demonstreren. Van een klein vissersdorp aan de Maas werd Vlaardingen tot de derde (!) zeehaven van Nederland en een belangrijk industriecentrum.

Toen ik dit las moest ik meteen aan iets denken uit 1997. In dat jaar werd ik directeur van de bibliotheek Maassluis en Maasland. In de bibliotheek stond een kast vol boeken in het Fries. Ik verwonderde mij hierover en mijn collega’s wisten mij ook niet meer te vertellen dan dat er veel vraag was naar Friese boeken. Later begreep ik dat na de tweede wereldoorlog er heel veel mensen uit het noorden van Nederland (Groningen, Friesland en Drenthe) naar het Rijnmond gebied waren getrokken omdat er hier heel veel werk was te vinden. Het belangrijke industriecentrum in Vlaardingen zal hierin ongetwijfeld een rol hebben gespeeld.

Terug naar ‘Vlaardingen vooruit’. Op pagina drie onder het redactioneel commentaar en de woorden van de toenmalige burgemeester is een gedicht geplaatst van ene Jaap van Yperen (1901-1972). Jaap van IJperen (van Yperen was zijn pseudoniem) schreef voornamelijk sonnetten. Hij was zeeman en arbeider op een scheepswerf. Hij debuteerde in 1945 met de bundel ‘Blauwe lucht’ en pas in 1956 verscheen zijn tweede bundel ‘De Aeolusharp’. In 1968 verscheen ‘Twee vrienden op een havenhoofd’ maar daarvan ben ik niet zeker of het poëzie was en in 1971 verscheen, onder auspiciën van de Culturele Raad van Vlaardingen, ter gelegenheid van de 70e verjaardag van de dichter ‘Archief 70 gedichten’.  In 2001 verscheen ten slotte postuum nog, in beperkte oplage, in Vlaardingen een bundeltje ‘Heimwee’.

In ‘Vlaardingen vooruit’ is zijn sonnet ‘Gelijk de Phoenix’ opgenomen, een gedicht dat vlak na de oorlog, nog duidelijk de oorlog als onderwerp heeft.

.

Gelijk de Phoenix

.

Ik hoor de lichte golfslag breken tegen

De sterke kademuren waar voorheen

Je vissersvloot zo dikwijls heeft gelegen

Maar ach, dat is al weer zo lang geleên

.

Toen is de oorlog over ons gekomen,

De vijand nam je schepen één voor één.

Zullen wij van ’t verleden blijven dromen

Of onze blik der toekomst richten heen?

.

Nu loop ik langs je lege kaden, zoekend,

Vergeefs misschien, ’t verloren paradijs.

Maar een legende die ik eenmaal las

.

Spookt door mijn hoofd, en in mijzelve vloekend

Den ik; mijn oude Vlaardingen herrijs,

Gelijk de Phoenix uit zijn eigen as.

.

 

Caroline

Taalverruwing versus taalvervlakking

.

Tussen 1997 en 2004 verzorgde Driek van Wissen (1943-2010) in het radio- en televisieprogramma Binnenlandse Zaken van de TROS een rubriek met de titel ‘Kritiek van Driek’. In deze rubriek, herinner ik me, mocht hij graag commentaar geven, al dan niet met een vette knipoog op de taalverruwing. Overigens ging deze taalverruwing vaker over het ontbreken van enige logica in de Nederlandse taal en grammatica dan over echte taalverruwing.

Ik moest hieraan terugdenken toen ik in de bundel (met CD) ‘Dat lijkt warempel sandelhout’ van Frank van Pamelen uit 2003 het gedicht ‘Caroline’ las. In eerste instantie denk je tegenwoordig bij zo’n naam een een ‘politica’ met diezelfde naam, maar in dit geval betreft het niemand minder dan Caroline Tensen, of zoals van Pamelen haar in het gedicht noemt Tenzen.

Van Pamelen (1965) stond in MUGzine #8 (samen met een aantal andere light verse dichters) en is in de light verse kringen een zeer bekende en gewaardeerde naam. In de bundel ‘Dat lijkt warempel sandelhout’ neemt hij Caroline Tensen op de hak en dan vooral de manier waarop zij het Nederlands uitspreekt (op de manier waarop men in het Gooi woorden verbastert). Misschien kan René Appel een keer het DNA van Caroline Tensen in de Taalstaat bespreken (als hij dit niet al een keer gedaan heeft).

.

Caroline

.

Taalvernieuwing kent geen grenzen

Dankzij Caroline Tenzen

.

Want zij is op dat gebied

Zerieus mijn vavoriet

.

Steeds wanneer zij talenknobbelt

(in een kenniskwis bevobbeld)

.

Roept zij met een luide sreeuw:

Goh, u weet wel heeuw ejg veeuw!

.

Ach, de taauw waar ik van hieuwd

Wordt door haar voorgoed vernieuwd…

.

Minirap ter overweging

L. Th. Lehman

.

Vandaag sta ik voor mijn boekenkast en daar pak ik, zonder te kijken, de bundel ‘ Zeventiende Nacht van de Poëzie’ uit 1997. Zoals inmiddels bekend sla ik deze bundel dan op een willekeurige pagina open en dan kom je, in dit geval uit bij het gedicht ‘Minirap ter overweging’ van de excentrieke Rotterdamse dichter, danser, surrealist, jurist en scheepsarcheoloog L. Th. Lehman (Louis Theodorus Lehman 1920-2012).

In dit gedicht klinkt kritiek ten opzichte van rap (“maak het maar bebabbelbaar”) en is toch ook grappig. In tegenstelling tot een aantal gedichten in deze bundel staat bij dit gedicht niet waar het uit genomen is, wat mij doet vermoeden dat Lehman het speciaal geschreven heeft voor de Nacht van de Poëzie of nog had liggen.

.

Minirap ter overweging

.

Tafeltje tiktak, klokje bom!

Dingen in de keuken vallen om.

Koekepan pingpong, kopje krak!

Uit door de voordeur, binnen door het dak.

.

Maak het maar, maak het maar,

maak het maar bebabbelbaar.

(te herhalen ad.infin.)

.

Norbert De Beule

Spring, plank

.

De Vlaamse dichter Norbert De Beule (1957) was jarenlang leraar maar besloot na het overlijden van zijn vader in 2004 zich volledig op het schrijven (van poëzie) te richten. In 1987 debuteerde hij met de bundel ‘Rockoco’ een aflevering van Quarant-Dash? – Tijdschrift voor literaire scherpzinnigheid, dat al na één jaargang ophield te bestaan.

In 1997 rijpt bij De Beule het idee om een monoloog te schrijven over Jotie T’Hooft, die toen 20 jaar dood was.  Maar ziekte vertraagde het project met enkele jaren. Pas in 2000 werd met het schrijven begonnen in samenwerking met Frank Pollet. In 2002 en 2003 kwam de monoloog op de planken. Norbert de Beule speelde zo’n 50 maal de rol van een psychiatrisch patiënt die zich Jotie T’Hooft waant. Het boek – de theatertekst, een compilatie Jotie-citaten en eigen materiaal – werd door Uitgeverij P gepubliceerd onder de titel ‘Jotie een dichtersleven van naald tot draad’.

In de bundels die hij na dit boek publiceert is de typografie medebepalend voor de betekenis van de gedichten. Norbert De Beule experimenteert met ‘digitale dichtbundels’ in feuilletonvorm: ‘SaintTube’. De bedoeling van zijn gedichtenproject is dat er één gedicht per week wordt gepubliceerd, gekoppeld aan een filmpje dat hij van het internet plukte. Hij noemt het project ‘mijn persoonlijke heiligenkalender’. Op de website van Norbert de Beule vindt u alle afleveringen terug die de dichter tot nu toe publiceerde.

In een eerdere blogpost schreef ik al eens over een gedicht dat ik van De Beule tegen kwam op een plein in Antwerpen. In 2004 stond De Beule op de 24ste Nacht van de Poëzie in Utrecht. In de bundel die van die nacht verscheen is het gedicht ‘SPRING, plank’ opgenomen.

.

SPRING, plank

.

Over het bestaan van bruggen wordt gelogen.

Je kunt niet iets tegemoet treden

wat niet evenzeer naar jou toe beweegt:

.

vlechtwerk van schaduw en duizendknoop,

een trillend tegenbeeld

(van vlier en heftig vlonder)

.

Omdat wij zwaarmoedig zijn, gewichtig,

een niet te tillen last van hersengolven

.

hebben wij de brug nodig

het wankel, wassend oppervlak

waaronder bomen roeien als bezeten.

.

Wij staan niet stil.

Wij vlotten, omdat dansers ons bewegen.

.

Klein grafmonument

Ida Gerhardt

.

Enige tijd geleden was ik met vrienden in Nürnberg in Duitsland. Behalve dat we daar in Luitpoldhain de Steintribune en de Dutzendteich in het gelijknamige Volkspark bezochten, waar tijdens de partijdagen van de NSDAP in 1934 ‘Triumph des Willens’ de ‘allereerste’ propagandafilm ooit werd geschoten door Leni Riefenstahl van Hitler en consorten, bezochten we uiteraard ook de ‘oude’ binnenstad en wat buitenwijken van deze Duitse stad. Dat oude staat tussen haakjes want vrijwel het volledige stadje werd platgebombardeerd door de Amerikanen aan het einde van de tweede wereld oorlog. Een van de weinige huizen die nog rechtop stonden was het geboortehuis van de een van de beroemdste en bekendste Duitse schilders Albrecht Dürer (1471-1528).

Maar er was meer fraais te bekijken. In de wijk waar wij verbleven Gostenhof, was een klein maar bijzonder begraafplaatsje. De graven op deze begraafplaats waren hoog liggende tombes. Vaak niet veel groter dan een lijkkist maar van steen en allemaal boven de grond. Ik nam er wat foto’s en twee ervan kun je hieronder zien. Ik moest daaraan denken toen ik in de bundel ‘Zeven maal om de aarde te gaan’ van Ida Gerhardt (1905-1997) uit 1999 aan het lezen was. In deze bundel staat het gedicht ‘Klein grafmonument’. Het gedicht gaat weliswaar over een grafmonumentje en niet over een graf maar het is de moeite waard van het delen.

.

Klein grafmonument

.

Dolle kervel, bitterzoet,

oevergroei van Hollands Lethe –

hier heeft eens een kind gezeten,

vechtend om de laatste moed.

.

Dolle kervel, bitterzoet,

– vijftig jaren bloeien uw planten –

’t waarde radeloos langs de kanten,

kervel om de klompenvoet.

.

Dolle kervel, bitterzoet:

tien geslachten zullen weten

hoe een kind, klein maar verbeten,

zich de dood at in het bloed.

.

 

Herman de Coninck

Twee gedichten voor Hans Lodeizen

.

Het is alweer enige tijd geleden dat ik een gedicht van één van mijn meest favoriete dichters aller tijden, Herman de Coninck (1944-1997) hier op dit blog deelde. In ‘De gedichten’ uit 1998, is een gedicht opgenomen bij de verspreidde gedichten, dat komt uit  ‘Ruimten’ jaargang 4 nummer 13/14 uit 1965. In dit literair magazine verscheen het gedicht van de Coninck getiteld ‘twee gedichten voor hans lodeizen’.

Dit magazine met nieuwe realistische poëzie verscheen tussen 1961 en 1973. Ruimten werd opgezet met de bedoeling de lezer kennis te laten maken met de literaire producten van de allerjongste generatie, studenten aan de universiteiten van Gent, Brussel, Leuven en aan de hogeschool van Antwerpen.

En, zoals de redactie het in 1961 in het eerste nummer in het voorwoord schreef: ” de redaksie houdt zich geen vast (politiek) programma voor ogen, wat aan de gemiddelde lezer van vlaamse tijdschriften hoogst ongeloofwaardig en ongebruikelijk zal voorkomen. wij zullen echter met genoegen alle politieke kwesties, die in ons laag landje zoveel geesten tot op zo verafgelegen gebieden blijken geboeid te houden, naar het andere einde van de wereld wensen bij onze literaire bezigheden. dit betekent helemaal niet dat wij ons buiten het aktuele tijdsgebeuren plaatsen om ons op te sluiten in een ivoren toren.”

Het gedicht van Herman de Coninck is geschreven voor mededichter Hans Lodeizen (1924-1950), waarmee hij zich in goed gezelschap begeeft. Andere dichters die gedichten over Lodeizen schreven waren Simon Vinkenoog (1928-2009) en  Heere Heeresma (1932-2011). Het gedicht van Herman de Coninck bestaat uit twee gedichten.

.

Twee gedichten voor Hans Lodeizen

.

1.

.

voor ik zal sterven wil ik

alle mensen toelachen zei hij

en ging op reis naar alle mensen

en lachte en lachte

.

maar onderweg stierf hij

van verdriet.

.

2.

.

sterven is mooi dacht hij

kijk maar naar de zon

en ze stierven lang samen

tot het water van de nacht

hen overspoelde hij deinde uit

zo wijd als hij maar wezen wilde

en werd het water

waarin hij verdronken was.

.

Zee liefde

Jean Ber

.

De Franse schrijver, verteller en dichter Jean Ber (1926-1998)  woonde in Corgémont, Lyss en Bienne. Jean Ber is het pseudoniem van Jean Berruex. Hij studeerde aan de universiteit en het Conservatorium voor Dramatische Kunst in Neuchâtel en Parijs. Vervolgens begon hij aan een carrière als “verteller”, waarbij hij gedichten voordroeg in Europa, Afrika, Amerika en het Midden-Oosten.

Ook was Ber medewerker aan het Journal du Jura en auteur van verschillende toneelstukken en radiowerken. In 1962 won Ber de prijs van de stad Bienne. Ber publiceerde in zijn leven één dichtbundel getiteld  ‘Prospectus’die uitkwam in 1977. De illustraties in deze bundel werden gemaakt door de schilder Marco Richterich (1929-1997).

Het gedicht liefdesgedicht ‘Mer amour’ vertaalde ik naar ‘Zeeliefde’.

.

Zee liefde

.

Op een dag

zullen we op het strand zijn

voor de zee

naakt met zijn Tweeën

in het zand

.

Mijn hand zal borsten ontmoeten

jouw borst zal handen vinden

en het getij zal gulzig

dat alles opslokken

en ons veranderen

in een mummie van algen

.

En er zal niets meer zijn

dan de zee en onze liefde

de twee grote eeuwigen.

.

Mer amour

.

Un jour

nous serons sur la plage

devant la mer

nus tous les deux

dans le sable

Ma main recontrera des seins

ton sein trouvera des mains

et la marée goulûment

engloutira tout  ça

et nous transformera

en une momie d’algues

Et il n’y aura plus

que la mer et notre amour

les deux grandes éternelles.

.

Doornroosje sliep

Dag 4: Toon Tellegen

.

Uit de bundel ‘Over liefde en over niets anders’ uit 1997 van Toon Tellegen (1941) nam ik het vakantiegedicht zonder titel met als beginzin ‘Doornroosje sliep’.

.

Doornroosje sliep.
Naast haar lag een brief:
‘Niet wakker kussen!
Onder geen voorwaarde!
Ook niet na honderd jaar!’

Wat zal ik doen? dacht de prins. Zal ik weggaan?
Of zal ik wachten en denken dat zij het niet zo bedoelt?
Ik ben zo moe, zo dodelijk vermoeid…

Doornroosje gluurde door haar wimpers.
Met de grootst mogelijke moeite haalde ze langzaam
en regelmatig adem.
Ze zag de deur dichtgaan,
hoorde de treden van de trap –
zo moe, zo dodelijk vermoeid, elke stap –

en haar hart werd verscheurd.

.

Poëzie op de tocht

Mandala III/1

.

Van mijn broer kreeg ik wat bundeltjes en één daarvan bleek het ‘tijdschrift voor internationale avantgarde en etnoliteratuur’ Mandala te zijn. Een literair tijdschrift van In de Knipscheer B.V. dat tot stand kwam met subsidie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Per jaar (vanaf 1975 tot in de jaren ’80) verschenen er er vier nummers waarvan en drie aan een bepaald onderwerp gewijd waren en een vierde openstaat voor wat zich aandiende. Het tijdschrift wilde een ‘aansluiting maken bij de internationale traditie van vernieuwing en openstelling van grenzen, talen landen en jaren’.

Mijn exemplaar, nummer III/1 uit 1979 kon je destijds kopen (los) voor 19 gulden en vijftig cent. Een abonnement was 70 gulden per jaar. Nummer III/1 heeft als titel ‘Poëzie op de tocht’ en is samengesteld door Erika Dedinszky (1942-2022), Jos Knipscheer (1945-1997), Wiel Kusters (1947) en Peter Nijmeijer (1947-2016). In ‘Poëzie op de tocht’ staan artikelen en essays, twee interviews, illustraties (of visualia zoals ze het noemen) en veel poëzie.

Van Peter Nijmeijer staat het gedicht ‘De schilder’ (voor Harry Hoogstraten) er in. Peter Nijmeijer was dichter, bloemlezer en poëzierecensent en hij vertaalde heel veel poëzie voor onder andere Poetry International. Harry Hoogstraten (1941) was dichter, performer en beeldend kunstenaar die veel experimenteerde met taal.

.

De schilder

(voor Harry Hoogstraten)

.

Dit landschap, zo rustiek déjà

vu en zo doorsnee bevlogen,

en jij daarin, paf staand, vermomd

als een kijker, doodmoe van al

die loodzware bomen, de woorden

die niet willen zwijgen en groen

zien van bladgroen en schimmel,

dit zwerk. Dit is mooi! Ja

natuurlijk. Maar dit is waar

lenzen zich richten, dreigen

het schoons vast te leggen, op-

vouwbaar, onwrikbaar, onmisbaar – nee

dan de schilder die op z’n eenzaam

paneel één enkele stip zet (een

groene) en schreeuwt (daar! god-

verdomme) en danst en weer

eens een keertje gebeurd is,

daar sta je mooi van te kijken.

.

De dag en de nacht

F.I. Tjoettsjev

.

Fyodor Ivanovich Tyutchev (1803-1873) was een Russische dichter en diplomaat. Hij groeide op in Moskou, waar hij op 13-jarige leeftijd toetrad tot de literaire kring van professor Merzlyakov. Zijn eerste gedrukte werk was een vertaling van Horatius ‘brief aan Maecenas , gepubliceerd toen hij nog 15 was. Vanaf die tijd onderscheidde zijn poëtische taal zich van die van Poesjkin en andere tijdgenoten door het vrije gebruik van majestueuze, plechtige Slavische archaïsmen.

Tyutchev is een van de meest uit het hoofd voorgedragen en geciteerde Russische dichters. Incidentele poëzie (voor een bepaalde gelegenheid geschreven poëzie), vertalingen en politieke gedichten vormen ongeveer de helft van zijn totale poëtische productie. De ongeveer tweehonderd lyrische gedichten die de kern van zijn poëtische genialiteit vertegenwoordigen, of het nu gaat om het beschrijven van een natuurtafreel of liefdespassies, leggen de nadruk op metafysica. Tyutchevs wereld is bipolair: hij opereert gewoonlijk in categorieën als dag en nacht, noord en zuid, droom en werkelijkheid, kosmos en chaos, een stille wereld van winter en lente vol leven.

Een modernistisch gevoel van angst doordringt zijn poëzie, dat is waarschijnlijk dan ook de reden dat hij aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw werd herontdekt en geprezen als een groot dichter door Russische symbolisten als Vladimir Solovjov , Andrej Bely en Alexander Blok.

Dat zijn naam anders boven dit stuk staat (Tsjoettsjev in plaats van Tyutchev) is mij ingegeven door een bundeltje met zijn poëzie met als titel ‘Gedichten’ dat uitgeverij De Lantaarn in 1988 publiceerde. Deze bundel is deel 50 uit de reeks die Stichting De Lantaarn onder redactie van Jan Paul Hinrichs uitgaf tussen 1978 en 1997. De gedichten van Tsjoettsjev werden vertaald door Frans-Joseph van Agt. Uit deze bundel koos ik het gedicht ‘De dag en de nacht’ die helemaal past in de bipolaire wereld van tegenstellingen in de wereld van Tjoettsjev.

.

De dag en de nacht

.

Op het geestenrijk en zijn geheim,

die afgrond zonder naam of bodem,

is door de hoge wil der goden

een kleed gespreid van goudsatijn.

De dag – dat kleed briljant van tint –

weet aardse wezens op te beuren,

vertroost de zielen in hun treuren,

is mens en goden welgezind!

.

Doch kwijnt de dag – de nacht komt aan,

en van de wereld van het kwade

rukt zij de zalige gewaden

en werpt die ver van haar vandaan…

En vóór ons ligt de afgrond bloot

mat al zijn zware angst en koude,

en niets kan ons daar weg van houden –

zo zijn we ’s nachts in vrees en nood!

.

(niet later dan begin 1839)

.